Nederlandse en Amerikaanse procedures inzake beëindiging arbeidscontracten Procedures in Uruguay en Argentinië Division). Op 16 juli 2004 maakte Ahold bekend dat zij een schikking had getroffen met AIG inzake alle lopende processen over de dekking van de aansprakelijkheidsverzekering voor bestuurders en functionarissen van Ahold en haar werkmaatschappij U.S. Foodservice. Onder de voorwaarden van de bekendgemaakte schikking werden de door AIG ingediende rechtszaak bij de arrondissementsrechtbank in Haarlem en de door U.S. Foodservice ingediende rechtszaak bij de Amerikaanse rechtbank van het District of Maryland beide beëindigd. Op grond van de schikking, die Ahold en U.S. Foodservice en de huidige en voormalige directeuren en functionarissen een schadedekking van USD 125 verleent (en de claimperiode verlengt), heeft Ahold zich verplicht betalingen te doen aan AIG die in hun totaliteit, na aftrek van kosten die op grond van de polissen terugvorderbaar zijn, circa EUR 44 zullen bedragen. De heren Cees van der Hoeven, voormalig CEO van Ahold, en Michiel Meurs, voormalig CFO van Ahold, hebben erin toegestemd dat, in het kader van hun vertrek, een eventuele ontslagvergoeding vastgesteld dient te worden door een onpartijdige instantie, in dit geval een arbitragecommissie die bestaat uit personen met relevante ervaring die geen relatie hebben met Ahold en/of de voormalige CEO en CFO, om de volledige objectiviteit van de procedure te waarborgen. In december 2003 hebben de voormalige CEO en CFO een arbitrageprocedure aangespannen die onder andere betrekking heeft op aanspraken op een ontslagvergoeding, een terugbetaling van bonussen en het vervallen van opties. Het dienstverband van de voormalige Chief Executive Officer van U.S. Foodservice, James L. Miller, die in mei 2003 is afgetreden, is per 1 oktober 2003 beëindigd. Op of rond 26 februari 2004 heeft de heer Miller bij het Circuit Court (rechtbank van de staat) in Baltimore County een rechtszaak ingediend tegen Ahold, Ahold U.S.A., U.S. Foodservice en verschillende managers en bestuur ders van Ahold. In de rechtszaak vordert de heer Miller een schadevergoeding wegens contactbreuk, wanprestatie, misleiding c.q dwaling met betrekking tot de vermeende, onrechtmatige weigering van gedaagden tot betaling van een ontslagvergoeding en overige uitkeringen na beëindiging van het dienstverband. De heer Miller eist een schadevergoeding van USD 10, een aanvul lende schadevergoeding, vergoeding van de advocaten- en proceskosten, rente en overige kosten; tevens verzoekt hij om een verklaring dat hij gerechtigd is tot bepaalde (ontslag)vergoedingen. De rechtszaak is het antwoord van de heer Miller op het besluit van Ahold en U.S. Foodservice om bepaalde ontslaguitkeringen aan de heer Miller stop te zetten, hetgeen hem aan het begin van 2004 is medegedeeld. De vorderingen tegen de managers en bestuurders die in deze zaak als gedaagden worden genoemd, zijn definitief afgewezen. Op 12 april 2004 hebben de overgebleven gedaagden de procedure van de Circuit Court van Baltimore County overgedragen naar de Amerikaanse rechtbank van het District of Maryland, Northern Divison (hierna: de fede rale rechtbank). Op 3 mei 2004 dienden de gedaagden een tegeneis in tegen de heer Miller met claims betreffende schending van de fiduciaire plichten jegens Ahold en U.S. Foodservice, schending van zijn arbeidsovereenkomst met U.S. Foodservice, ongerechtvaardigde verrijking, wederzijdse dwaling en verkwisting van bedrijfsactiva, waarbij een schadevergoeding werd geëist die verder gaat dan de geleden schade, voor een voor de rechter aan te tonen bedrag, vermeerderd met rente, en het vervallen en als boete opleggen en de restitutie van de heer Millers beloning, inclusief salarissen, bonussen op basis van incentives en andere beloningen die U.S. Foodservice hem heeft uitbetaald gedurende zijn dienstverband met U.S. Foodservice. De claims in de tegeneis van gedaagden betroffen eveneens de ontbinding van de arbeidsovereenkomst van de heer Miller, waarvan de voortzetting hem verdere oneerlijk verkregen voordelen zou opleveren, en een redelijkerwijs vast te stellen vergoeding voor de juridische kosten van gedaagden. Op 28 juli 2004 diende de heer Miller een verzoek in om afwijzing van de tegeneis, met een subsidiair verzoek om een kort geding. De rechter heeft de motie van de heer Miller tot afwijzing van de eisen betreffende het niet nakomen van fiduciarie plichten en de schending van de arbeidsovereenkomst op 23 maart 2005 afgewezen. De rechtbank heeft de eisen betreffende oneerlijke verrijking, wederzijdse dwaling en verkwisting van bedrijfsactiva afgewezen. De partijen verwachten als gevolg van deze uitspraken dat de rechtbank spoedig een beschikking zal uitvaardigen met de vaststelling van de termijnen en de dagbepaling voor de drie resterende tegeneisen en de eisen van de heer Miller. Ahold is samen met Disco en DAIH een partij in bepaalde rechtszaken in Uruguay en Argentinië omtrent de overname door Ahold van de aandelen DAIH van VRH in 2002. VRH, een vennootschap waarin de familie Peirano een controlerend belang had, was de partner van Ahold in de joint venture DAIH, die in 1998 is opgericht als houdstermaatschappij van belangen in twee supermarktketens, te weten: Disco in Argentinië en Santa Isabel in Chili, met activiteiten in Peru, Paraguay en destijds in Ecuador. Ahold heeft een 100% belang in DAIH verwor ven als gevolg van het in gebreke blijven van VRH ten aanzien van verschillende leningen waarvoor de aandelen DAIH als onder-

Jaarverslagen | 2004 | | pagina 191