De stijging in de groep kruidenierswaren en
vleeswaren is relatief lager dan de stijging in
de andere groepen. Dit wordt veroorzaakt
doordat de uitbreiding grotendeels in de
supermartsector lag, waartegenover de
sluiting van een groot aantal zaken stond die
hoofdzakelijk kruidenierswaren in het
assortiment voerden.
Van de groep niet-levensmiddelen heeft
circa 49% (vorig jaar 45%) betrekking op het
zgn. non food-assortiment. De rest omvat
de overige niet-levensmiddelen, zoals tabak,
bloemen, wasmiddelen etc.
Het netto exploitatieresultaat, vóór rente en
belasting, van het detailbedrijf steeg in 1969
met circa 6%. Daar de geldomzet met circa
17,7% steeg, daalde de procentuele netto
marge belangrijk. Hiervoor zijn een aantal
oorzaken te noemen:
- De procentuele bruto marge daalde aan
merkelijk. Dit houdt enerzijds verband met de
invoering van de B.T.W., die het prijspeil deed
stijgen, maar waarbij de ge/r/marge gehandhaafd
bleef, hetgeen uiteraard heeft geleid tot een
lagere procentuele bruto winst-marge.
Anderzijds maakte ook de prijsstop per
14 maart het tijdelijk onmogelijk de hogere
inkoopprijzen in de verkoopprijzen door te
berekenen. Deze prijsstop heeft geduurd tot
september. Daarna is de calculatiebeschikking
van kracht gebleven, waarbij alleen de
gestegen inkoopprijzen in de verkoopprijzen
verrekend mochten worden, naast enkele
andere externe kostenfactoren.
- De overdreven concurrentie met suiker die in
1969 ontstond, heeft zijn invloed op de
procentuele bruto marge doen voelen.
- De kosten in de filialen, met name de
loonkosten, stegen aanzienlijk.
De gestegen kwantitatieve omzetten in de
filialen waren onvoldoende om de gestegen
kosten goed te maken, hetgeen tot gevolg
had, dat de procentuele kosten hoger waren
dan over 1968. Dit tezamen met de
onmogelijkheid de gestegen loonkosten in de
prijzen door te berekenen heeft geleid tot
een lagere netto winst in de reeds langer
geopende filialen.
- De gestegen kosten in de distributiecentra
en produktiebedrijven, waarbij voornamelijk
de loonkosten een belangrijke factor vormden,
konden niet geheel door de hogere bezetting
worden goedgemaakt. Ook hier gingen de
loonkostenstijgingen uit boven de
produktiviteitsstijging, hetgeen tot druk op de
netto marge leidde.
De initiale kosten, verbonden aan de opening
van nieuwe filialen waren daarentegen circa
f 1 miljoen lager dan over het boekjaar 1968.
In het algemeen geven de in de loop van
1968 en 1969 geopende nieuwe supermarts
van de aanvang af een positief resultaat,
hoewel een aantal daarvan een langere
aanlooptijd nodig heeft. Hiertegenover stond
echter de sluiting van enkele veelal nog
winstgevende zelfbedieningszaken.
De omzet van de afdeling Grootverbruik die
aan groot-afnemers levert, steeg met circa
6%. Ook hier werkten dezelfde tegenwerkende
factoren als bij de filialen.
De omzet van de Premie-van-de Maand Club
was over 1969 iets hoger dan in het
voorgaande boekjaar. Door de gevolgen van
de prijsstop was het tijdelijk niet mogelijk
de stijging van de inkoopprijzen in de
verkoopprijzen door te berekenen. Hetzelfde
geldt voor de gestegen loonkosten van het
service-apparaat. Deze factoren hebben ertoe
geleid, dat over 1969 de kosten van de
PMC in tegenstelling tot voorgaande jaren,
niet geheel konden worden gedekt.
De investering in de filiaalsector was ook dit
jaar weer aanzienlijk. Naast de bedragen voor
de uitbreiding van het aantal filialen, werden
aanzienlijke bedragen besteed aan
vervanging en uitbreiding van inrichting en
inventaris in bestaande filialen.
In de produktiebdrijven werd eveneens
voortgegaan met uitbreiding en vervanging
van apparatuur. De bestede bedragen waren
evenwel lager dan in voorgaande boekjaren.
De uitbreiding van het distributiecentrum te
Zaandam werd in gebruik genomen.
Gebleken is, dat de stijging van de kwantita
tieve omzetten en de toename van het
assortiment bepaalde maatregelen vragen om
ook in de toekomst een adequate distributie te
waarborgen. Met een en ander werd in
het verslagjaar een aanvang gemaakt.
In het verslagjaar 1969 was, in geldwaarde
gemeten, circa 20% van de verkochte artikelen
afkomstig uit eigen produktiebedrijven
(vorig jaar circa 24%).
Exclusief de geldomzet van groente en fruit,
vers vlees en de zgn. non food-artikelen, is
dit percentage 27% (vorig jaar 32%).
Via eigen distributiecentra werd in 1969
circa 55% (vorig jaar 57%) der verkochte
artikelen, gemeten in geldwaarde, naar de
filialen verzonden.
Ons streven is er op gericht in de naaste
toekomst een groter deel door de eigen
distributiecentra te leiden.
13