MELKBEDRIJVEN
/-Troals wij reeds mededeelden via de dagbladpers in december 1960 zijn de resultaten van de melkbedrijven
over het jaar 1960 teleurstellend geweest.
Kan in andere bedrijven de kostenstijging nog worden goedgemaakt door stijging in de omzet, dit is in
de melkbedrijven niet mogelijk. In de eerste plaats zijn omzetverschuivingen tussen de concurrerende
melkbedrijven in de praktijk steeds van geringe betekenis gebleven, en in de tweede plaats geeft het verbruik
per hoofd der bevolking ondanks collectieve reclame nog steeds een achteruitgang te zien.
De gestegen kosten zouden dus slechts kunnen worden opgevangen door grotere marges, maar door de
politiek van de regering, die de prijzen voor het publiek star vaststelt, is de fabricagemarge steeds verder
ingekrompen. Omdat deze marges door de overheid veelal worden berekend op basis van oudere fabrieken
en installaties zonder voldoende rekening te houden met de vervangingswaarde, komen moderne be
drijven ondanks hun efficiency toch nog in het nadeel. Dit is uit de aard der zaak een ongezonde toestand.
In de loop van 1960 werd de nieuwe fabriek in Rotterdam in bedrijf gesteld. De overgang van de produktie
van de oude bedrijven in Den Haag, Delft en IJselmonde naar de nieuwe fabriek bracht grotere moeilijk
heden mede dan was voorzien. Naast de normale technische aanloopmoeilijkheden speelde met name
de personeelsbezetting hierbij een rol. Hoewel veel aandacht was besteed aan scholing van personeel uit de
bestaande fabrieken, bleek toch in de praktijk dat de in werktijd met de nieuwe apparatuur en de gewijzigde
organisatie langer duurde dan aanvankelijk was verwacht; bovendien moest in de overgangstijd tijdelijk
personeel worden aangetrokken, dat niet voldoende op zijn taak kon worden voorbereid. Het gevolg van
een en ander was, dat gedurende de eerste maanden na de ingebruikstelling grote aanloopverliezen ont
stonden. De voorzieningen, in voorafgaande jaren getroffen voor de verwachte aanloopverliezen, zijn dan
ook onvoldoende gebleken, zodat ook hierdoor het eindresultaat ongunstig werd beïnvloed.
De vraag naar koffiemelk en andere artikelen, geproduceerd in de fabriek te Breukelen, nam belangrijk toe.
Moeilijkheden van produktie-technische aard in deze fabriek hadden tot gevolg, dat de beoogde efficiency
in dit bedrijf niet altijd kon worden bereikt. In het voorjaar 1961 zijn zodanige maatregelen genomen,
dat afdoende verbetering mag worden verwacht.
De fabrieken te Dordrecht, Tripoli en Casablanca hebben bevredigend gewerkt.
Samenvattend zijn de resultaten van de melkbedrijven van dien aard, dat slechts een gering netto resultaat
werd geboekt.
Ook afgezien van de bijzondere tegenslagen die dit jaar werden ondervonden, achten wij de situatie in de
verwerking van consumptiemelk financieel onbevredigend.