PAS OP VOOR HET 42e LEVENSJAAR Beleid oudere medewerkers onderdeel van leidinggeven Prof. dr. C.J. Zwart: medewerkers tijdig voorbereiden Flitsen pagina 5 R.L.H. Beijers: „De jaren rondom het 42e levensjaar zijn voor de mens van essentieel belang. Omstreeks die leeftijd blijkt namelijk of de geestelijke vitaliteit geleide lijk aan in een neergaande spiraal terecht zal ko men dan wel of men een periode van (nieuwe) geestelijke opbloei tegemoet gaat. „Het is daarom noodzakelijk dat het personeelbeleid zich serieus bezig houdt met dat „scharnierpunt" in het leven van alle medewerkers binnen éen werkorganisa tie. Zij moeten er ongeveer vanaf hun 35ste op worden voorbereid, want in welke richting de le vensspiraal zich zal bewegen, is in veel gevallen heus wel te beïnvloeden." Deze opvatting noteerde Flitsen in een gesprek met prof. dr. C J. Zwart, die zich als medewerker van het Ne derlands Pedagogisch Insti tuut (instituut voor organisa tie-ontwikkeling) te Zeist, maar ook als buitengewoon hoogleraar in de sociale pe dagogiek aan de Erasmus- universiteit te Rotterdam en als rector van de Vrije Hoge school te Zeist vrijwel dage lijks bezighoudt met veran deringsprocessen in de le vensloop. Processen die on vermijdelijk ook gevolgen hebben voor de gang van za ken in een onderneming. Al- bert Heijn bijvoorbeeld. In Flitsen, zowel als in de twee laatste interne jaarver slagen van deze werkmaat schappij, heeft men al enkele keren iets kunnen lezen over het project dat bij AH op gang gekomen is met de be doeling om de problemen eens in kaart te brengen waarmee de oudere be drijfsleider (de 50-plusser, zeg maar) zoal te maken krijgt of kan krijgen. Profes sor Zwart is nauw betrokken bij dit project, dat overigens niet tot de leiders van de winkelfilialen beperkt zal blijven. „We moeten de be drijfsleiders zeker niet in een uitzonderingspositie plaat sen", zegt hij, „want met de leeftijdsinvloed krijgt ieder één te maken." Tijdperiode Dat een mensenleven be heerst (althans in sterke ma te beïnvloed) wordt door cyclussen van 21 jaar, die elk weer onderverdeeld zijn in tijdperioden van 7 jaar, is al heel lang een wetenschappe lijk vrij algemeen aanvaard gegeven. Er is een oud Chi nees gezegde: „De mens krijgt 21 jaar om te leren, 21 jaar om te vechten en 21 jaar om wijs te worden". Prof. Zwart: „Ik denk, dat het inderdaad zo is. Al kan je natuurlijk nooit op een paar jaar kijken. In deze tijdperio den speelt de 42-jarige leef tijd dus een essentiële rol. De mens heeft dan door gaans z'n meeste kennis op gedaan en heeft hard ge werkt om het op jonge leef tijd gestelde doel te berei ken. Hij bevindt zich nog in de kracht van zijn leven, maar toch dienen zich om streeks dit levensjaar de eer ste tekenen aan van de men tale instelling waarmee de rest van het leven zal wor den doorgebracht. En daar zijn nog een flink aantal werkjaren bij." Toekomstangst Het hangt helemaal van die geestelijke instelling af of de levensspiraal een opgaande dan wel een neergaande be weging zal gaan maken. De één ziet het geleidelijk aan allemaal niet meer zo zitten en vraagt zich somber (zo niet af en toe zelfs depres sief) af: „Moet ik nou nog tot m'n VUT al die jaren hetzelf de werk doen?" De ander heeft er nog volop zin in, is blij dat hij nog zoveel jaren kan en mag, „want elke dag thuis zitten is ook maar niks". Twee verschillende grond houdingen, waarvan profes sor Zwart constateert dat de eerstgenoemde instelling de laatste jaren meer en meer terrein wint. Hij verklaart dat voornamelijk uit de cul tuurcrisis die over de mo derne westerse mens is ge komen en waarvan bijvoor beeld ook de sterke stijging van het aantal zelfdodingen (vooral onder jongeren) een gevolg is. Een cultuurcrisis die zich kenmerkt door een giganti sche verschuiving van nor men en waarden. Daardoor hebben velen elk gevoel voor richting verloren: men weet niet meer waar „het" heen gaat, zekerheden heb ben plaatsgemaakt voor on zekerheden en onzekerheid brengt angst mee, angst voor de toekomst. En die angst wordt extra gevoed door al lerlei onrechtvaardigheden die men in de wereld ziet (welvaart hier, hongersnood elders) en door de dreiging van een kernoorlog bijvoor beeld. Kortom, men ziet „het" met de wereld, met de mensheid, niet meer zo goed zitten en dat heeft een ern stige negatieve weerslag op de instelling van veel men sen ten opzichte van het werk, van het gezin en van de samenleving. Remedie Professor Zwart is dan ook van mening dat het „heden" niet alleen verklaard kan worden uit het verleden, maar ook uit de toekomst. Met andere woorden: je geestelijke instelling van „nu" wordt voor een belang rijk deel bepaald door hoe je tegen de toekomst aankijkt. Geen idealen meer? Angst voor het ouder worden? Bang voor een kernoorlog? Depressief worden omdat je in je eentje niks tegen hon gersnood en armoede in de wereld kan doen? Al die din gen (en nog veel meer na tuurlijk) hebben hun in vloed op de innerlijke men taliteit waarmee we „de rest" van ons leven tegemoet treden. Steeds „negatiever" óf steeds „positiever". Voor al de jaren na het 42e zullen daarover uitsluitsel geven. Heeft de heer Zwart tegen het „doemdenken" een re medie? „Nou, ik heb natuur lijkalleen maar een paar gro te lijnen kunnen trekken. Er zijn geen twee mensen gelijk en een remedie voor ieder een zou ik dus niet kunnen geven. Maar in het algemeen zou ik willen zeggen: Iaat men zich nooit terugtrekken uit de cultuur, hóe bescha digd die ook is. Probeer je naar vermogen tóch daad werkelijk met een (of enke le) vraagstuk(ken) in de we reld of in de directe omge ving bezig te houden. Dat geeft een positief gevoel en het maakt je beter bestand tegen de „overige ellende" in de wereld, evenals tegen problemen in het werk." Personeelbeleid Veel mensen beseffen niet, dat zij zichzelf geleidelijk aan in de neerwaartse zowel als in de opgaande spiraal kunnen brengen. Dat men in één van beide spiralen te recht komt, is zeker. Maar als men dat beseft (doorgaans in de eerste jaren na de 42e leeftijd) kan het te laat zijn. Daarom meent professor Zwart dat men zich op het einde van die tweede en het begin van de derde cyclus „Innerlijke positieve kracht, daar gaat het in derdaad om. Dat ben ik helemaal met professor Zwart eens. Ik kan mij heel goed vinden in zijn opvattingen zoals die in grote lijnen door Flitsen verwoord zijn." Zo rea geerde de heer R.L.H. Beijers, directeur Opera tions van Albert Heijn, op het bovenstaande inter view met prof. dr. C.J. Zwart. Deze hoogleraar speelt al enige tijd een belangrijke rol bij het streven om belangrij ke oorzaken en gevolgen van menselijke veranderingspro cessen zodanig in het perso neelbeleid van Albert Heijn op te nemen, dat er in aller lei omstandigheden terdege rekening mee kan worden gehouden. De heer Beijers: „Het in schakelen van een bij uitstek deskundige op dit gebied wil natuurlijk niet zeggen dat we er voordien géén rekening mee hielden. Het was altijd al mogelijk om in gezamen lijk overleg een oplossing te zoeken als bijvoorbeeld een oudere bedrijfsleider liet weten dat hij elke avond oververmoeid thuis kwam en het daarom liever wat kal mer aan wilde doen. We we ten allemaal dat de boog niet altijd gespannen kan zijn, dat iedereen er na een flink aan tal jaren van hard werken recht op heeft om zich eens wat in te houden." Heel gewoon „Dat is in feite heel gewoon. Maar veel mensen schamen zich er een beetje voor om openlijk (zowel tegenover hun baas als tegenover de naaste medewerkers) te er kennen dat „het" niet altijd zo best meer gaat. Kijk, dat nu willen wij voorkomen. Voorheen werden dergelijke problemen meestal inciden teel - per geval - onderkend en aangepakt, nu willen we ze algemeen bespreekbaar maken. Zodat iedereen er frank en vrij mee voor de dag kan komen. Het is daarom van essentieel belang dat het oplossen van problemen die gepaard (kunnen) gaan met bijvoor beeld het „ouder worden", onderdeel van het leidingge ven uitmaakt. In het perso neelbeleid kan dan ook veel beter bij voorbaat al naar goede oplossingen worden gezocht, niet meer inciden teel (in voorkomende geval len, soms heel onverwacht), maar structureel." Inhaalproces Overigens is de heer Beijers het geheel met professor Zwart eens dat de oudere bedrijfsleiders niet in een uitzonderingspositie mogen worden gemanoeuvreerd. „Dat gevaar zat er een beetje in, omdat we het project Management en Levensloop met hen begonnen zijn. Maar je moet natuurlijk érgens be ginnen. We zijn nu zover dat er in het komende najaar ook practica kunnen worden gehouden voor leden van de Staf Operations en commer ciële managers. Ook andere groepen managers komen aan de beurt en vervolgens medewerkers van het hoofd kantoor en de filialen." Geleidelijk aan zal de inhoud van deze practica worden ondergebracht in de norma le opleidingsprogramma's voor leidinggevenden. Intussen gaan de practica voor oudere bedrijfsleiders gewoon door, want ten aan zien van deze groep zit men met een „inhaalproces" dat begin volgend jaar achter de rug moet zijn. De bij de prac tica opgedane ervaringen zullen steeds, waar mogelijk, concreet in het personeelbe leid worden ingebouwd. Grondhouding Daarvan zal zeker ook het (verder) ontwikkelen van in nerlijke positieve kracht on derdeel uitmaken. De heer Vervolg op pagina 6) moet voorbereiden. Zo on geveer vanaf het 35e jaar. En hij ziet daarbij zeker ook een taak voor de personeellei- ding. „De geestelijke vitaliteit waarover elk mens beschikt, moet worden aangesproken; dat gebeurt vaak te weinig, met als gevolg dat allerlei ca paciteiten onbenut blijven. Het is ondenkbaar dat een groot concern vandaag-de- dag nog geleid kan worden door één man. Gedeeld lei derschap vind ik heel be langrijk, ook in een winkelfi liaal. Want ook „alleen staan" (beter misschien: „er alléén voor staan") kan funest blij ken te zijn voor de instelling waarmee men de „laatste ja ren" tegemoet treedt." Waakzaamheid Het is volgens professor Zwart van groot belang dat alle personeelfunctionaris sen in het bijzonder ten op zichte van medewerkers in de leeftijd van 35 tot 42 jaar een „zeer hoge waakzaam heid" aan de dag leggen. „Niet wachten tot het leef tijdsprobleem acuut wordt, maar zorgvuldig nagaan wel ke vitaliteiten en capacitei ten nog onvoldoende tot hun recht zijn gekomen. Van wezenlijk belang daarbij is deze leeftijdsgroep in een zo vroeg mogelijk stadium te betrekken bij werkzaamhe den die creativiteit en visie vragen. Deze mensen zitten immers nog in de „vechtleef- tijd". Die waakzaamheid is niet alleen in het belang van het bedrijf, maar (vooral) ook in dat van de betrokken werknemers: het aanvaarden van een nieuwe uitdaging kan een „neerwaartse spi raal" voorkomen!" De heer Zwart vindt het be drijfsleidersproject op zich zelf natuurlijk heel goed, maar „voorkomen" is beter dan „genezen". Met dat doel vindt hij vooral de beoorde lingsgesprekken van grote betekenis. Waarbij bijvoor beeld in een vroegtijdig sta dium (naast de werkbeoor- deling) ook de „grondhou ding" tevoorschijn komt. Want je hebt - om een paar voorbeelden te noemen - on dernemende types, onder zoekende types en verzor gende types. Bovendien zijn er „slapende grondhoudin gen". Prof. Zwart: „Die grondhou dingen moet je niet op een ander spoor zetten, maar op het „eigen" spoor. Dat kan alleen door middel van eer lijke open gesprekken, die niet altijd „formeel", maar ook „collegiaal" of zelfs „vriendschappelijk" gevoerd kunnen worden. We zijn niet gewend „open gesprekken" te houden, waarbij ook de zwakke kanten van een me dewerker (zonder schroom van diens kant) kunnen wor den besproken. En proble men worden nogal eens op gelost door een medewerker een andere functie of een an dere afdeling te geven. Het gaat echter in wezen niet om het verzetten van uiterlijke bakens, we moeten de moed hebben innerlijke bakens te verzetten. Innerlijke positie ve kracht, daar gaat het om!"

Personeelsbladen | 1985 | | pagina 5