WINST ESSENTIEEL VOOR HERSTEL ECONOMIE pagina 6 Flitsen RvC-lid Nelissen bij COR: Doopceel Winst Rentabiliteit Bankrelaties ••A' O U <u ■a c rt Ofi „Nelissen is de naam. Gebo ren op 4 april 1931 in Hoofdplaat aan de Wester- schelde tussen Breskens en Terneuzen." Zo begon mr. R.J. Nelissen, lid van de Raad van Com missarissen van Ahold zijn presentatie voor de Centra le Ondernemingsraad. Een kleine man met een sonore stem, grote bril en meestal een sigaret. Kaarsrecht ge zeten aan een tafeltje tegen over de COR-leden in 't Wolfsven in Mierlo. Het was geen verhoor of rechtszit ting. Integendeel; het begon wat formeel, maar al snel was de mo noloog, mede op verzoek van de heer Nelissen verbroken en werd er over en weer gesproken en hardop gedacht. Mr. Nelissen is, na de heren Spaan der en Van 't Huil, de derde Aliold- commissaris die een kennisma kingsgesprek met de COR aangaat. Mede omdat zijn commissariszctel reglementair vrijkomt en hij voor herbenoeming beschikbaar is. Daarover moet de COR zich ook uitspreken en daarom willen de COR-leden weten „wat voor vlees zij in de kuip hebben". „Maar dat wil ik ook weten", reageerde mr. Nelissen. Dat weet hij nu dan, net zoals de COR dat ook weet. Na af loop van de dag zei mr. Nelissen; „Een dergelijke confrontatie met de ondernemingsraad heb ik nog nooit eerder ergens anders mee gemaakt. Het is erg effectief en bij zonder plezierig verlopen. Het is een goede zaak om dat op deze manier te doen." De COR-leden begrijpen dat dat geen loze of alleen maar vriende lijke opmerking was. Het feit dat de Raad van Bestuur van de Amro- bank het nog wel eens aan de stok heeft met zijn eigen onderne mingsraad, wat in de pers nogal breed wordt uitgemeten, heeft ook aan de heer Nelissen een ze ker imago meegegeven, waardoor onze COR extra nieuwsgierig was naar de man achter dat imago. Mr. R.J. Nelissen heeft aan de Ka tholieke Universiteit in Nijmegen rechten gestudeerd en was toen vooral geïnteresseerd in de socia le/arbeidsrechtelijke kant van de juristerij. Na voltooiing van zijn studie ging hij als „volontair" werken bij het Sociaal Fonds voor de Bouwnijverheid. „Alhoewel er sindsdien op details natuurlijk erg veel veranderd is, heeft mij dat een goede en erg grondige kennismaking gegeven met de basisstructuur van onze Nederlandse sociale verzekerings wetgeving. Daar heb ik nog altijd profijt van." Aanvankelijk was de heer Nelissen van plan zijn loopbaan te zoeken in de richting van landelijke orga nisaties, zoals de Katholieke Arbei ders Beweging. In 1956 echter werd hij gevraagd secretaris te worden van de Katholieke Mid denstands Bond. Tot 1970 bleef hij daar werken, eerst als secreta ris, later werd hij algemeen secre taris. Deze functie bracht allerlei activiteiten met zich in de SER, in de Stichting van de Arbeid en in het Hoofdbedrijfschap Detailhan del. Bovendien was hij in die tijd twee jaar secretaris van de Com missie Middenstands Zaken van de EEG. „Intensief werken midden in de detailhandel. Dat was de tijd van de verticale prijsbinding en de parallellisatie in de detailhandel." Mr. R.J. Nelissen lid Raad van Commissarissen Het was ook de tijd waarin het lid maatschap van ons parlement nog als een nevenfunctie uitgevoerd kon worden. Dat was het voor mr. Nelissen dan ook, want hij werd in 1963, op z'n 32ste jaar, lid van de Tweede Kamer en zag kans boven dien vele jaren fractiesecretaris te zijn van de toenmalige KVP. Begin 1970 kwam daaraan een eind, toen de heer Nelissen in het kabi net De Jong minister van Econo mische Zaken werd. Dat duurde maar 1 Vi jaar, want toen kwamen er nieuwe verkiezingen. Aanslui tend trad het kabinet Biesheuvel aan en daarin werd mr. Nelissen minister van Financiën. „Een zwa re baan. Dat doe ik nooit meer. Economische Zaken was nog leuk, maar Financiën; je kan eigenlijk al leen maar „neen" zeggen. Het wa ren boeiende tijden, dat wel. maar de werkdruk is abnormaal. Eens te meer heb ik toen gemerkt dat een club met een doel voor ogen moet bestaan uit mensen die 't op de een of andere manier toch met el kaar kunnen vinden." Na twee jaar kwam ook aan dit ka binet een voortijdig einde. Vervol gens is de heer Nelissen naar de Amrobank gegaan met het voor uitzicht dat hij na een jaar lid zou worden van de Raad van Bestuur. In dat tussenliggende jaar was hij bij de Amrobank belast met een „Hay-project" voor functiewaar dering van het hoger kader. „Ik heb toen veel geleerd van de structuur en het patroon van func ties in de Amro-organisatie. In die tijd werd de heer Nelissen ook president-commissaris van Schip hol. Sinds de oprichting was Schip hol een dienst van de gemeente Amsterdam, maar later werd het een zelfstandige vennootschap; de NV Luchthaven Schiphol, met als aandeelhouders het Rijk ën de ge meenten Amsterdam en Rotter dam. „Er was daar nogal wat tram melant en enige tijd zelfs geen di rectie, met het gevolg dat ik er erg veel tijd aan heb moeten beste den. De laatste paar jaar gaat het eindelijk een beetje lopen zoals het moet." Behalve bij Schiphol is hij op dit moment ook commissaris bij o.a. het aannemingsbedrijf Zanen Ver stoep en bij de Edelmetaalhandel Drijfhout Zn. Op maatschappe lijk gebied is de heer Nelissen ook actief. Zo was hij tot voor kort ve le jaren lid van de Bisschoppelijke Beleids- en Beheers Commissie. De daarvoor benodigde grote hoe veelheid tijd had de heer Nelissen echter niet meer beschikbaar toen hij V/2 jaar geleden voorzitter werd van de Raad van Bestuur van de Amrobank. Na de persoonlijke en uitgebreide presentatie vatte de heer Nelissen het ochtendthema op: het belang van winst voor de onderneming. Voorafgaand daaraan gaf hij de COR een schets van de verande ringen in de Nederlandse econo mie vanaf 1951. Met behulp van simpele illustraties schetste hij de verhouding tussen het netto natio naal inkomen, de kosten van de collectieve sector en de middelen beschikbaar voor de particuliere sector, te verdelen over lonen en winsten voor het bedrijfsleven. „De welvaart maakte een enorme groei door gevolgd door een scherpe daling. Die houdt verband met de uit de pan gerezen kosten van de collectieve sector. Die worden opgebracht door belastin gen en premies. In 1961 ging dat om 37% van de groei van het na tionaal inkomen, dat steeg naar 62% in 1971 en onder de kabinet ten Den Uyl schoot dat door naar 95%Dat was mede mogelijk om dat in de jaren zeventig een schro melijke onderschatting ontstond voor het belang van winst voor het bedrijfsleven. Het deel van het netto nationaal inkomen dat be schikbaar is voor de particuliere sector daalde van 63% in de jaren vijftig naar 38% in de jaren zestig. In de jaren vijftig was er een ge middelde loonstijging van 5,4%. maar in 1963'64 was er een loon explosie van 17%. Hierdoor bleef er in de tijd van de oliecrisis onvoldoende ruimte over voor ondernemingswinst. In de tweede helft van de jaren ze ventig bleven de lonen stijgen, ter wijl de collectieve sector extreem veel ging kosten. Gevolg was, dat er voor ondernemingen niets meer beschikbaar was en het be drijfsleven moest inleveren. In het begin van de jaren tachtig daalde het nationaal inkomen en was er sprake van een duidelijke wel vaartsteruggang. Die is groten deels ten laste gekomen van de particuliere sector en voor het eerst ook een beetje van de collec tieve sector. Wij kunnen ons aller lei voorzieningen niet meer per mitteren. Alleen door forse bezui nigingen, met name in de collec tieve sector, is dat te corrigeren. Uit de lonen alleen kan dat niet", aldus de heer Nelissen in zijn be toog over staathuishoudkunde voor een zeer geboeide C.OR. „Iedereen spreekt al enige tijd over het economisch herstel. Maar kredieten van banken lopen vaak COR-lid Kruyswijk aan bet woord, geflankeerd door Dam (links, üallinga en Beumer (rechts). jaren. Daarom merkt het bankwe zen dat economisch herstel ook pas met enige vertraging. Dat ver klaart waarom, ondanks dat zoge naamde economisch herstel, de banken nog steeds rekening moe ten houden met forse bijdragen in hun stroppenpotten. Wij bij de Amro hadden het eigenlijk anders moeten doen. We hadden eerder en harder aan de rem moeten trek ken. Kijk naar de rentabiliteit van het bedrijfsleven. Die was, na af trek van de inflatie, in 1965 nog vier procent; in 1980 was dat min zes procent. In 1982 werd het min V/2%. In 1983 en 1984 zal die plus zich wel doorzetten." Op dat moment ontspon zich met de COR een discussie over de ren dementseisen die Ahold aan de werkmaatschappijen stelt. „Kan Ahold niet volstaan met een lagere rendementseis?", zo was de vraag. „Bij nieuwe investeringen is de rendementseis van Ahold zelfs laag te noemen", aldus de heer Ne lissen. „Want juist dan zijn de risi co's het hoogst. En als 't niet lukt ziet Ahold overigens altijd de kans er weer netjes vanaf te komen. Dat doet Ahold goed." „Speelt uw Amro-fonctic daarbij een rol?" was een te verwachten vraag van de COR. „Neen", was de resolute reactie van de heer Nelis sen. „Wij hebben bij de Amro een afspraak dat een lid van de Raad van Bestuur die commissaris is bij een bedrijf niet betrokken wordt bij de bankrelatie met dat bedrijf. Ik ben in de Raad van Commissa rissen dan ook helemaal niet de man van de Amrobank. Ik zit er wel vanwege mijn financiële ken nis en ervaring. Zo zit de heer Heijn in de Raad van Commissaris sen van de Amrobank niet als man van Ahold, maar vanwege zijn ken nis van de detailhandel. Zo heb ben wij ook een afspraak dat, als er problemen voortkomen uit dit soort kruisverbanden, wij onze commissariszetel ogenblikkelijk ter beschikking stellen. Anders krijg je al snel de schijn van een ongewenste vermenging van be langen en dat wilden wij graag vermijden." De tijd vloog om, alhoewel de heer Nelissen nog lang niet was uitgepraat over zijn visie op de economische situatie van ons land. „Economisch is er verbetering te zien. Zwakjes nog, maar er is voor uitgang. We hebben een lage infla tie, nauwelijks loonsverbetering maar wel produktiviteitsverho- ging. Daardoor staat ons land nu sterker. Maar we moeten verder. De consumptieve bestedingen in ons land zijn te hoog en de inves teringen te laag. Ik ken de plei dooien voor koopkrachtverbete ring. Ook van de heer Heijn. Er wordt zeer regelmatig gevraagd om de consumptie aan te wakke ren, maar ik ben het daar toch niet mee eens. Op dit moment nog gaat koopkrachtverbetering altijd ten koste van iets anders: investe ringen, arbeidsplaatsen of winsten. De collectieve sector moet bezui nigen. Van het privatiseren van overheidsbedrijven moeten wc geen wonderen verwachten. Het moet echt zijn: dingen niet meer collectief doen of maar voor de helft. Dat lukt niet door nu al de bestedingsmogelijkheden van de individuele burger te verbeteren." In de middagbijeenkomst werd onder andere aandacht besteed aan vragen die de heer Nelissen van de COR van tevoren al op pa- Vervolg op pagina 7

Personeelsbladen | 1985 | | pagina 6