COR heeft goede kwaliteit in besluitvorming pagina 6 Flitsen Commissaris Van 't Hull in gesprek met COR Wat mag je van een OR verwachten? Wetgeving Niet personen maar netwerken Ietwat verkleumd zat de COR op 16 november jl. bij een in de vergaderzaal van 't Wolfsven in het Brabantse Mierlo. Terwijl buiten de meeuwen krijsend over 't ven scheerden en de kalen de bomen als 't ware ston den te rillen in de kou, voerde mr. G. van 't Huil, lid van de Raad van Commissa rissen het woord. Deze bijeenkomst was de tweede die de COR organi seerde om met de commis sarissen nader kennis te maken. Eerder dit jaar vond zo n gesprek ook plaats met commissaris drs. A. Spaan der en in januari volgend jaar zal zo'n dag plaatsvin den met commissaris mr. RJ. Nelissen. Op verzoek van de COR begon de heer Van 't Hull met een schets van zijn levensloop. Het is altijd plezierig iets meer te weten van de persoon die zo'n dag de ge sprekspartner is. Want dat is wat er gebeurt. De COR luistert niet alleen naar een verhaal of naar ant woorden op door hen, deels van tevoren, gestelde vragen. De COR gaat ook graag in discussie met een commissaris over principiële zaken. De COR wil inzicht krijgen in het denken en doen van com missarissen en daarvoor is zo'n open gesprek een goede manier. Het is niet zo dat de commissaris sen aan de tand gevoeld worden, als in de RSV-enquête-commissie. Want de COR staat niet tegenover de Raad van Commissarissen, maar COR-lid Fokke Huizingh aan dachtig schrijvend tijdens het ver fhaal van de heer Van 't Huil. ernaast, beide als adviesorgaan voor de Raad van Bestuur. De thans 68-jarige mr. G. van 't Hull is beschikbaar voor herbe noeming in de Raad van Commis sarissen. „En met die leeftijd vind ik mijzelf daarvoor zeker niet te oud. Raden van Commissarissen zijn geen colleges van oude man nen meer, maar samengesteld uit mensen met brede praktijk- en le venservaring. Mensen die met bei de benen midden in het dagelijks leven staan." Voor de heer Van 't Huil geldt dat zeker. Alhoewel hij inmiddels gepensioneerd is als president-directeur van het Ge meenschappelijk Administratie Kantoor (GAK) bekleedt hij nog tal van functies. Naast zijn com missariaat bij Ahold is de heer Van 't Huil ook commissaris en in bei de gevallen plaatsvervangend voorzitter van de Raad van Com- Mr. G. van 't Huil tijdens zijn dis cussie met de COR. missarissen van de ABN en van de Verenigde Machine Fabrieken VMF-Stork. Op voordracht van de OR was hij indertijd ook commis saris bij Bruynzeel. Van 1962 tot 1973 was de heer Van 't Huil tevens president-com missaris van de NV Winkelcen trum Amsterdam-Noord. De heer Van 't Huil heeft een druk bestaan nooit geschuwd. Als zoon van een spoorwegambtenaar verhuisde hij al jong van Amsterdam naar Mep- pel, vandaar weer naar Amster dam, toen naar Heerlen, vervol gens naar Leeuwarden en tenslot te opnieuw naar Amsterdam. In 1932 werd hij actief lid van de jongeren-organisatie van de Vrij zinnig Democratische Bond, de partij die kort na de oorlog met o.a. de SDAP opging in de PvdA. Na de militaire dienst startte de heer Van 't Huil als „jeugdig werk loos intellectueel" in een onzeke re baan bij de PTT. In 1938 ging hij bijlessen geven aan gymna siumleerlingen en begon hij als spoorstudent aan zijn rechtenstu die in Groningen. In de oorlog nog net op tijd (nl. vóór de zgn. loyali teitsverklaring) afgestudeerd kon hij een baan bij de toenmalige Rijks Verzekeringsbank combine ren met contacten met het verzet. Alhoewel de heer Van 't Hull van plan was carrière te maken in de advocatuur, maakte hij opmerke lijke sprongen op de ladder bij de Rijks Verzekeringsbank. Dat com bineerde hij met een zetel, sinds 1949, in de Gemeenteraad van Amsterdam voor de PvdA. Vier jaar later werd hij daar op 36-jari- ge leeftijd wethouder. In 1962 stapte mr. Van 't Hull over naar het GAK, waarin hij vijf jaar later pre sident-directeur werd. Het GAK, de administratieve instelling, die voor allerlei organisaties de uit voering verzorgt van sociale rege lingen, is zelf een bedrijf met 12.000 werknemers. Onder deze titel hield de heer Van 't Huil 's ochtends voor de COR een inleiding. Hij begon zijn inlei ding met een overzicht van de ontwikkelingen van de democrati sche bestuurs- en staatsvorm. Ter wijl deze in de Griekse oudheid is ontstaan, is de democratische staatsvorm in ons land pas in 1968 definitief tot stand gekomen. Een aantal uitgangspunten, waarop de staatkundige democratie is ge stoeld, hadden en hebben ook hun uitwerking op andere gebieden van de samenleving. De democra tie gaat uit van de gelijkgerech tigdheid van alle individuen, van de erkenning van de persoonlijke vrijheid, van het recht van vereni ging en vergadering, van vrijheid van drukpers en dus van kritiek op het bestaande. Deze ideeën werken steeds meer door ook op andere gebieden dan de staatkun de, bijv. de kerkelijke organisatie, het verenigingsleven, het familie recht en ook in het bedrijfsleven. Begrippen als medezeggenschap, inspraak, werkoverleg dienen ge zien te worden als passende in een voortgaande democratisering van de samenleving. Een allereerste begin op de weg naar democrati sering van het bedrijfsleven kwam tot stand in 1878 in het bedrijf dat nu de Koninklijke Gist- en Spiri tusfabrieken in Delft heet. De per soneelsvertegenwoordiging die daar door de directie werd inge steld, heette toen niet onderne mingsraad, maar personeelskern of personeelscommissie of fa- briekscommissie en werd inge steld voor overleg met de leiding. In 1922 waren er inmiddels zo'n honderdtal van deze personeels- kernen en twintig jaar later was dat aantal verdubbeld. De histori sche beschouwing van de heer Van 't Hull was niet bedoeld als vulling van zijn spreektijd. Hij had daarmee de bedoeling om de ont wikkeling van de bedrijfsdemocra- tie in 100 jaar in beeld te brengen. Want als je antwoord moet geven op de vraag: „Wat mag je van een centrale ondernemingsraad ver wachten, bezien van de kant van werkgever, Raad van Commissaris sen en van werknemer?", dan vraag je naar een reactie over iets dat in ontwikkeling is en niet stil staat. Bezie je die ontwikkeling, dan weet je beter wat je kan ver wachten. Juist in de afgelopen maanden is nogal veel aandacht besteed aan het vijfjarig bestaan van de huidige Wet op de Ondernemingsraden van 1979. De eerste wettelijke re geling van de medezeggenschap in ons land kwam pas in 1950. Dat was de tijd van de na-oorlogse op bouw en het is niet verwonderlijk dat harmonie het credo vormde voor die regeling. Daarom was het toen ook begrijpelijk dat de be drijfsleiding lid en voorzitter was van de ondernemingsraad. Het ging om de gezamenlijke beharti ging van gezamenlijke belangen. Een bekroning in de toenadering van werknemer tot werkgever, maar wel één met grote vrijblij vendheid. De behartiging van specifieke werknemersbelangen kreeg de OR pas als taak in de Wet op de On dernemingsraden van 1971. Niet lang daarna al kwam de be hoefte aan wijzigingen in die wet, want er waren tal van problemen, vooral op het gebied van de be voegdheden. Dat werd een ingrij pende en vooral langdurige zaak. Een meerderheid in de SER was tegen belangrijke wijzigingen en het beraad hierover binnen het ka binet leidde bijna tot een kabinets crisis. Er kwam een compromis tot stand en in 1976 werd een wets ontwerp bij de Tweede Kamer in gediend. Dit werd na veel moeite in 1979 tot wet verheven. Deze nieuwe „WOR" bevat veel punten, die het functioneren van de OR hebben veranderd en verbeterd en de positie van de OR-leden be ter hebben gewaarborgd. Voor ve len is het meest opvallende ver schil dat de OR nu niet meer ver gadert onder voorzitterschap van de bedrijfsleiding. Maar even be langrijk, zo niet belangrijker is de verruiming van het aantal onder werpen waar de OR zich mee be zighoudt. Net zo belangrijk is het feit dat besluiten van de bedrijfs leiding zonder het vereiste advies van de OR nietig, dus ongeldig zijn. Een OR kan bij de Onderne merskamer van het Gerechtshof in Amsterdam nu beroep aantekenen tegen besluiten van de bedrijfslei ding waarvoor geen advies is ge vraagd of waarbij het advies niet is gevolgd. Juist deze punten deden velen vrezen dat invoering van de wet de ondergang zou betekenen van het ondernemersschap, van het toen toch al moeizame func tioneren van 't bedrijfsleven. „Maar wat zie je nu na vijf jaar om je heen?", aldus de heer Van 't Huil. „De kritiek, die er van werk nemers èn van werkgeverskant op de wet was, is vrijwel verstomd. Men komt nu zelfs de opvatting te gen, dat de kwaliteit van de be sluitvorming beter is geworden, Gerda Kok volgt de discussie nauwlettend omdat de controle door de OR dwingt tot uiterst zorgvuldige af weging. Dit resultaat, maar ook de noodzaak om het democratische principe in de bedrijfsorganisatie toe te passen, vraagt steeds vaker om het omgekeerde van de COR- vraag. Dus wat mag de COR ver wachten van de Raad van Commis sarissen, van de werkgever en van de werknemers. De onderne mingsraad heeft duidelijk een dub bel rol gekregen. Hij is betrokken bij het goed functioneren van de onderneming in al haar doelstel lingen èn hij is vertegenwoordiger van de werknemersbelangen. Die twee aspecten gaan in elkaar over, het zijn geen gescheiden ge bieden. Een goed economisch be leid, gericht op de continuïteit van de onderneming, is voorwaarde voor het kunnen voeren van een goed sociaal beleid, zeker voor het materiële deel ervan, en omge keerd is een goed sociaal beleid, materieel en immaterieel, essen tieel voor een goed economisch beleid." „Als je dus de vraagstelling om keert", aldus de heer Van 't Huil, „en zegt: wat mag de OR verwach ten van de werknemers, dan moet het antwoord zijn: al datgene, dat de OR nodig heeft aan medewer king, informatie, morele steun, om de taak van de OR mogelijk te ma ken. Een OR die daar niet op kan rekenen is vleugellam. Daarom heeft elke ondernemingsraad tot taak om het werkoverleg te stimu leren. Mede daardoor krijgt mede-

Personeelsbladen | 1984 | | pagina 6