$et felohhetouto en fjet Eerötfetnb r7T7TTr7 1 Dit is een zeer oud verhaal. Het gaat over een eenzelvig man, die oud werd in leed en verdriet, en leed en verdriet zijn nu eenmaal even oud als de aarde. Zijn familie was gestorven. Zijn vrienden waren één voor één zijn woning gaan mijden, zodat hij erg eenzaam werd. Onder deze eenzaamheid gebukt, vergat hij zelfs zijn trouwe hond te eten te geven, zodat het beest stierf van honger en kort daarna zat hij zó in zijn leed verdiept, dat hij het vuur liet uitgaan en dagen lang in de kou bleef zitten met zijn trieste gedachten en met zijn zelfbeklag. Hij ging dit op de duur zo ondragelijk vin den. dat hij een touw opzocht en mompelde: ..Ik zoek een flinke boom op en vertrouw hem mijn lichaam toe.'' Na heel wat gezoek, want op iedere boom had hij uiteindelijk toch iets aan te merken, vond hij er een, die hem geschikt toescheen voor zijn doel. Hij ontrolde het touw en maakte zich gereed het om een tak te slingeren. Op dit moment trad er een boer op hem toe, gewapend met zaag en bijl en deze zei: ,,Dat treft prachtig, dat ik u hier vind. Ik wilde juist deze spar gaan vellen, want thuis wachten vrouw en kinderen op hun kerstboom. Wil je mij een handje helpen? De man wilde niet vertellen waarom hij hier stond, met dat touw in de hand en hij stemde maar toe. Hij hielp de boer bij het hakken en vellen en bij het wegslepen van de spar naar de boerderij. Daar stond moeder de vrouw hen al op te wachten met ge braden gans en koeken en zij lachte: ,,Wat een kanjer van boom! Man, ga zitten en eet lekker mee van het feestmaal. Je ziet er niet erg voordelig uit; heb je armoe, wat schort eraan?" ..O, zei de man, ik voel me hierbinnen zo eenzaam. Mijn vrienden gingen heen en mijn hond stierf van de honger en mijn vuur ging uit terwijl ik zat te piekeren over mijn leed. Het leven is helemaal niets." „Dan zal er ook wel een beetje schuld bij jezelf zitten", zei de boerin en stak vermanend haar vinger op. „Eet lekker en blijf hier maar slapen ook". De man at lekker en sliep die nacht prinsheerlijk op de boerderij. Hij stond volkomen verkwikt op en herkende zichzelf niet, zo fris voelde hij zich. Maar toen hij weer dat touw opnam, begon hij opnieuw aan zijn eenzaamheid en leed te denken. Hij nam een koen besluit, verliet het gastvrij dak en begon weer rond te dolen op zoek naar een boom, om daaraan zijn lichaam toe te vertrouwen. In de latere namiddag vond hij een dode eik, die hem zeer geschikt toescheen voor zijn doel. Hij nam het touw en zette zijn benen schrap voor de worp. Maar, ja hoe bestaat het eigenlijk, toen stond er plots een oud vrouwtje naast hem en zei: „Wat heerlijk, dat ik u hier aantref. Mijn man ligt ziek en het vuur in de haard staat op uitgaan. Ik heb ook geen hout om feestkoeken te bakken; doe mij een genoegen en help me bij het hakken van deze boom". De man wilde niet zeggen, met welk doel hij hier bij deze oude eik stond, met dat touw in zijn hand en hij hielp haar bij het hakken en zagen en bij het wegdragen van de blokken hout naar haar huisje. Hij at mee van de koeken en sprak met haar man die het erg leuk vond, dat er iemand met hem praten kon en ook deze nacht bleef hij onder het gastvrij dak slapen. Kiplekker stond hij de volgende morgen op. Maar toen hij weer dat touw zag liggen en het opnam, kwam dat oude zelfbeklag weer over hem en greep de eenzaamheid hem aan. Hij liep de weg op en begon opnieuw te zoeken naar een geschikte boom teneinde aan een of andere dikke tak zijn leven toe te vertrouwen. Hij vond evenwel geen boom, maar zag eindelijk een lange rij hoge palen staan. Een ervan scheen hem bijzonder geschikt voor zijn doel. Hij nam het touw en knoopte de lus erin, maar op dat moment stond er een klein jongetje naast hem, lachte hem toe en zei: „Wat heerlijk, dat u een touw heeft. Mijn opa is klokkenluider en ligt ziek te bed en nu heb ik bemerkt dat men het touw van de grote klok gestolen heeft. Wilt u ons helpen op deze Heilige Avond? Geef mij dat touw, dan kan ik gaan luiden in groot vaders plaats." De man stond er een beetje zielig bij en wilde dat kind niet gaan vertellen waarvoor hij dat touw bestemd had. Hij ging dus mee naar de klokkentoren en klom in de stoel en maakte het touw vast aan de klok. Het was evenwel niet lang genoeg voor dat kind „Dan moet u maar luiden, maar vlug, want het wordt al laat en straks begint de Heilige Avonddienst." De man greep het touw met beide handen vast en begon te luiden. Van alle kanten stroomden de mensen toe naar dat kerkje, dat op de heuvel lag. Vinniger dan ooit begon hij te luiden, en kijk, opeens bemerkte hij ook, dat hij zijn leed vergeten had, toen hij de boer hielp bij het vellen van de kerstboom; toen hij het oude vrouwtje hielp bij het hakken van de oude eik tot brandstof voor de te bakken feestkoeken en plots schaamde hij zich, dat hij zo'n nutteloos bestaan had kunnen leiden in een nutteloos ge peins over zichzelf. Op dat moment keek het kind hem aan, dat naast hem stond in de klokkenstoel. En dat kind zei: „Wat ben je sterk; wil je soms bij ons komen wonen en klokkenluider worden? Grootvader is erg oud en ik ben nog te jong, en te klein, dat zag u daar net." Toen liet de man de klokkentouwen los en nam het kind in zijn armen. Tranen spron gen in zijn ogen en hij liep op de kerkdeur toe. En als laatsten kwamen zij beiden de verlichte kerk binnen, juist toen het kinderkoor begon te zingen: Nu zijt wellekome, Jesu lieve Heer Gij komt van al zo hoge Van al zo veer

Personeelsbladen | 1959 | | pagina 8