Van Oost- en Westzijde
2. toclx f
Nieuws van alle kanien
Waar was Sinterklaas?
haai* Egypte
AH -FLITSE N
3
VAN DE KAASAFDELING
Decembermaand, een donkere en
gezellige maand. St. Nico'aas en
Kerstdagen. Oudejaarsavond en
niet te vergeten onze Kien-avond.
Is die ook niet altijd even gezel
lig? Ja, dan kom je pas aan de
weet hoeveel leden de P.V. heeft
want op een feestavond zie je wel
eens meer vreemde dan bekende
dichten. Waarom toch, denkt
•misschien; het is toch maar
_mst met een klein k. Niks hoor,
n ze maar eens bezoeken, het
best meevallen.
de Decembermaand geeft
de koude, daar kunnen wij
-eepraten, wij snakken ge-
aaar ons kopje koffie va.n
•r. £ven doorwarmen. En wat
j' wij elke dag of de nieuw-
nog niet klaar is, wat zou
dat ons een kou schelen. Hoe ie
dat nu mogelijk zult u vragen.
Dat zou ik even gauw vei tellen.
Het leeggoed zetelt nog achte
onze afd. en die mensen moeten
geregeld door onze afd. om lege
kisten naar de fabriek te bren
gen, dus deur open, deur dicht
Maar dat laatste is het nu juist,
deden ze dat maar. Maar nik',
hoor. Oost-Indisch doof, laat maai
open, dan trekt de kaaslucht een
beetje naar buiten en het stinkt
er toch. Er mag wel een portier
komen, om de deur steeds te slui
ten. Ja jongens, van de zomer
was het kaaskisten van de steige
halen, die jullie achter je r
lieten liggen, dat is nu niet meer
nodig.
Maar dit geldt voor iedereen, van
hoog tot laag. Sluit u a.u.b. de
deur.
U moet 's morgens maar eens ko
men kijken hoe mijn mede colle
ga's met een emmer warm water
lopen, om de olie die ze gebruiken
om op de kaas te smeren, warm
te krijgen en dan staan ze nog
met dode vingers. Ja u zult ook
wel eens zeggen, die chef van de
kaas groeit ook tegen de verdruk
king in. Maar dat kan ik u ver
klappen, van de zomer valt h'
weer af hoor, dan gaan het hemd
overhemd, pullover, trui, korte
jasje (ja dat zit allemaal onder
Jie gele jas) weer uit.
Maar die kou heeft ook weer aan
het licht gebracht dat wij een
Poppeij in ons midden hebben
Heel bevallig hoor. Zekere Joop
aad een blikje mee van huis ge-
ïomen, met de gedachte om ons
eens lekker de ogen uit te steken
s Middags kreeg Joop trek ir.
sljn knakworstjes. Gauw warm
.vater gemaakt, blik er in en toen
;wam de clou. Toen hij het oper.
.naakte, zat er spinazie in. U hat
dat gezicht moeten zien. En wij
.naar lachen. En dat is het maar
eer voor deze keer. Alleen wil ik
/an deze plaats alle redactieleden,
schrijvers van de krant en het
Personeel genoegelijke kerstda
gen toewensen, plezierige Oude
jaarsavond en een goed begin ir
3 956 van uw BONAPARTE.
RECLAMEAFDELING
Als u dit leest, staat ondergete
kende twee weken op een zoge
naamde gezondheidsmat. Je gaat
op dat schuimrubber ding staan
en de moeheid trekt uit je benen.
Dat is tenminste de bedoeling.
Omdat ik 5 dagen per week sta
te tekenen en te schilderen, is
deze mat met ,,twee voeten" ont
vangen. En laten wij hopen, dat-ie
zijn werk goed doet! Dat is niet in
een paar dagen te merken.
Als het een succes wordt, dan
hoort u er wel meer van. Verder
wens ik alle lezers prettige feest
dagen toe.
GEACHTE MEDE-ZWERVER.
Hoewel diep getroffen door de vele
moeilijkheden, die jou ten deel zijn
gevallen door de ondertekening
„Zwerverzal ik maar direct mei
de deur in huis vallen en je zeggen. I
„Zwerver blijft ZwerverWant, ge
achte heer, ofschoon wij in een te
genwoordig dikwijls wonderlijke
maatschappij leven, is het toch nog
niet zo, dat men zonder meer zijn
naam kan veranderen. Wanneer Pic-
'ersen, wonend in een bepaalde straat,
een door en door fatsoenlijk mens is.
maar hij heeft een straatgenoot, die
nu niet bepaald brandschoon is en
ook Pietcrsen heet. dan zal eerstge
noemde Pietersen misschien eveneens
de gevolgen moeten ondervinden,
veroorzaakt door nummer twee. Als
Pietersen één de juiste mentaliteit
bezit, dan weet hij zich al spoedig
hier boven te stellen. Zo hij dit niet
kan, och laat ons dan maar denken:
er zijn martelaren en apostelen en
dan ben jij voorbestemd om de rol
van eerst genoemden te gaan spelen.
Voor de echte zwerver wel een pret
tig idee, nu hij weet. dat jij toch de
buffer ber.t, op wie de gevolgen van
zijn penncvruchten afstoten. Ik kan
nu rustig het oor te luisteren leggen
en het oog spiedend laten rondgaan
om de nodige inspiratie op te doen. I
Een kleine vergoeding kan ik je ove
rigens wel aanbieden, nl. laten wij
een compagnonschap aangaan. Twee
horen en zien meer dan één en je
bent r.u toch al de „zondebok", dus
er is niets, dat je weerhoudt. Laten j
wij beiden ons „incognito" bewaren.
Heb je een goede tip, wel zorg dat
deze schriftelijk bij personeelszaken
t.a.v. de heer Ypma komt en ik weet
zeker, dat het dan ten slotte in goede
handen komt. Voor de rest voor jou
geen nieuws.
Veel te zien en te horen valt er
overigens op mijn terrein niet zoveel
meer de laatste tijd. Wat mij wel op
viel is het feit. dat sommige mensen
zo typisch reageren voor de telefoon
Wat denkt U b.v. van dat meisje
dat naar een afdeling opbelde en
nadat de opgcroepene zich gemeld
had, begon met de woorden: „moet
U eens horen", alsof de opgcroepene
door de telefoon kan kijken.
In ieder mens leeft iets van de held.
Wij allen zouden zo graag eens wil
len optreden op de manier, waarvan
wij wel eens dromen. Maar helaas,
bescheidenheid, schroom, angst en de
zorg voor het dagelijks brood weer
houden de mens van al te grote im-
pulsiviteiten. Maar toch was er ie
mand niet in ons bedrijfdie zijn
wensen in vervulling zag gaan. Toen
's morgens om zeven uur de wekker
ratelde was het vrouwlief van deze
man, die hem wakker porde. Maar
zonder succes, want hij draaide zich
nog eens lekker om. Even later her
haling, maar neen hoor, hij bleef
onder de dekens. Hij zei enkel maar:
Ik blijf lekker in mijn bed en ga pas
om elf uur naar kantoor. Dan stap
ik de kamer van de directeur binnen
en zeg: „zo. oude Sijsjeslijmer, je
kunt barsten!" „Maar dan wordt je
toch ontslagen", was de angstige op
merking van zijn vrouw. „Weineen.
niets van dat, want hij is zelf gis
teren juist ontslagen!"
Het volgende maakte zwerver ge
ruime tijd geleden mee. De hoogste
functionaris in onze fabriek heeft
nog al eens last van zijn keel. En
thousiast aanhanger van homoeopa-
thische geneesmiddelen probeert hij
hier baat bij te vinden. Ook zwerver
had eens last van zijn keel en kreeg
daarom de raad dit middel aan te
schaffen. Bedoelde functionaris
schreef de zeergeleerde naam van
het geneeskrachtige wonder op een
briefje. Zwerver snelde naar zijn af
deling, gaf het briefje aan de jongste
bediende met de opdracht het te ko
pen in een apotheek. De jongeling
las de naam op het papiertje en riep
toen uit: „Dat moet ik ook voor mijn
vader altijd halen, als zijn duiven het
snot hebben!!" Commentaar over
bodig. ZWERVER
Toen wij onlangs werden gewaar
schuwd, dat er een aantal Zwar
te Pieten in het bedrijf waren ge
signaleerd zonder dat Sint Nico-
laas acte de presence gaf, zijn we
voor alle zekerheid een kijkje
gaan nemen.
Ver hoefden we niet te gaan.
want in de steeg troffen we en
kele mensen aan. waarvan aange
nomen mocht worden, dat ze tot
voor kort tot het blanke ras had
den behoord. Er had zich echter
onder invloed van kolenstof een
metamorphose voltrokken, die in
deze tijd licht aanleiding tot mis
verstanden kon geven. Overigens
vervulden zij een taak. die al
eveneens verwant was aan de
taak van de echte Zwarte Piet en
wij menen hen daarvoor zeker
onze dank verschuldigd te zijn.
Dank zij hun arbeid konden vele
personeelsleden profiteren van het
gulle aanbod der Directie om een
restant kolen beschikbaar te stel
len.
Het is vele jaren, ja zelfs
vele eeuwen geleden, dat
in een woestijn een palm
stond. Een wonderlijk
mooie palm, die toen al
heel oud was. Hoog stak
de brede waaier van zijn
bladeren uit boven de
troosteloze vlakte van
zand. Zo hoog, dat allen,
die de woestijn doortrok
ken, bleven staan om de
palm te bewonderen. Im
mers hij was veel hoger
dan andere palmen en er
werd bovendien verteld,
dat zijn groei door geen
macht ter wereld te stuiten
was. Hoger en hoger zou
de eenzame bladerenkruin
rijzen, totdat deze de af
meting van obelisken en
pyramiden zou gaan even
aren, ja zelfs overtreffen.
Iedere dag tuurde de palm
de horizonten af. Dat lag
zo voor de hand, omdat h j
zo hoog boven de omge
ving uitstak en eens ont
dekte hij iets, dat zijn bla
deren van verwondering
deed ruisen. Aan die dorre
horizon verschenen twee
mensen. Zij waren nog ver
weg. Op een afstand, waar
op kamelen op mieren lij
ken. Maar in dit geval was
geen twijfel mogelijk. Het
waren mensen. Vreemde
lingen. Een man en een
vrouw, zonder gids, zonder
lastdier, zonder tent, ja
zelfs zonder waterzak.
„Er is geen twijfel moge
lijk," mompelde de palm
tot zichzelf, „deze mensen
zijn hierheen gekomen om
te sterven." „Nog zijn de
leeuwen niet uitgetrokken
om de buit te achtervol
gen en dat verwondert
mij." „Ook zie ik geen en
kele woestijnrover." „Het
is verschrikkelijk." „Zeven
doodsgevaren bedreigen
hen." „De leeuwen zullen
hen verscheuren, de slan
gen zullen hen vergiftigen,
de dorst zal hen doen ver
schrompelen. de zandstorm
zal hen verstikken, de ro
vers zullen hen aanvallen
en doorsteken, de zon zal
hen verzengen en de vrees
zal hen de kracht om te
leven ontnemen."
Och, de palm wilde waar
lijk aan iets anders den
ken. De verlatenheid van
die gedoemde mensen ont
roerde hem. Maar in die
woestijnvlakte, die zich
vanuit de wortel van zijn
stam tot in de oneindige
verten uitstrekte was niets
dat hij al niet duizenden
jaren lang gezien had en
wat zijn aandacht ver
mocht te trekken. En zo
moest hij weer aan die
twee zwervers denken.
„Vertel mij," o droge woes
tijnwind, „heeft die vrouw
iets op haar arm?" „Zie
ik dat goed?" „Vergis ik
mij niet?" „Ik geloof dat
zij ook nog een kindje met
zich meevoeren, de dwa
zen." Zoals vele oude men
sen was ook de palm vér
ziende en hij had zich niet
vergist. De vrouw droeg
een kindje op de arm. Het
sliep tegen haar schouder,
onbekommerd voor de ge
varen, die het omringde.
„Het kind heeft niet ge
noeg kleren aan." „Het
lijkt er op alsof zij het in
haast opgenomen heeft en
ermee is weggevlucht."
„Ja, dat moet het zijn."
„Zij willen niet sterven, zij
zijn vluchtelingen." „Hun
beschermengel had hen be
ter kunnen raden te blij
ven waar het gevaar dreig-
de." „Het kan niet groter
zijn geweest dan de be
dreigingen, die zij hier te
trotseren hebben." „Ja, ik
begrijp nu wel hoe alles
gebeurd is." „De man was
aan het werk en de vrouw
ging naar buiten om water
te halen." En ineens ziet
hij in de verte de vijanden
aankomen.
Met een schreeuw van
vertwijfeling vlucht zij het
huis weer in en haar eer
ste gedachte is het kind."
„Zij tilt het uit de kribbe,
roept haar man haar te
volgen en zij vluchten ge
drieën."
„Van dat vreselijke ogen
blik af zijn zij dagenlang
onderweg geweest cn heb
ben niet gerust." „Zo moet
het zijn gegaan." „Maar
als er geen engel is die hen
beschermt, dan
Vrees doet de vermoeid
heid en dorst vergeten.
Voort jagen zij. En als een
heilloze metgezel is de
dorst steeds bij hen. Bij de
gedachte aan dorst gaat er
een siddering door de lange
trotse stam van de palm
en het lijkt er even op of
zijn bladeren zich aan de
uiteinden krampachtig
krullen.
„Als ik een mens was, zou
ik nooit mijn weg door de
woestijn kiezen," zo peins
de hij.
„Ja, voor een palm is het
te doen." „Als de wortels
zich uitstrekken tot het
nooit opdrogende grond
water." „Maar de mens,
die gedoemd is aan de op
pervlakte te leven
„Wat zou het toch zijn, dat
mij zo ontroert bij het zien
van deze stakkers." „Mooi
en heel gaaf is het ge
zicht van de vrouw."
„Smart kan daar geen af
breuk aan doen." „Is het
dat gezicht, dat bij mij de
wonde, lijkste gevoelens op
roept en mij doet denken
aan het mooiste, dat ik
ooit doorleeft heb."
En terwijl een ritselende
melodie de bladeren van de
palm in een onafgebroken
beweging hield, herinnerde
de palm zich hoe eenmaal
twee bijna bovenaardse
schone mensen de woestijn
waren doorgetrokken. Het
was de Koningin van Sa
ba, gevolgd door Salomo
de Wijze.
Zij was op de terugweg
naar haar land en de Ko
ning vergezelde haar tot
op dit punt waar hij van
haar zou scheiden.
Uit haar reistas nam de
Koningin een dadelpit en
duwde deze in het hete
zand. „Als herinnering aan
dit uur plant ik de pit,"
zo zeide zij, „en ik wil. dat
hieruit een palm zal groei
en, die blijft leven, totdat
er in Juda een Koning op
staat, die groter is dan
Salomo."
„Het is vreemd." dacht de
palm, „dat ik juist aan dit
voorval moet denken, nu
ik deze vrouw hier zie, dat
juist deze vrouw de her
innering wekt aan de
schoonste Koningin, die de
aarde ooit bezat."
„Vreemd is het ook, dat ik
mij bij deze gedachte zo
weemoedig voel, alsof ie
mand ster-ven gaat." „Het
zou meer voor de hand
liggen bij dergelijke ge
dachten opgewekt te zijn."
„Of wellicht geldt het do-
denlied, dat mijn bladeren
fluisteren, voor de twee on
gelukkige vluchtelingen."
„Het is in ieder geval goed
te weten, dat het mij niet
deren kan."
„Het doet mij pijn die blik
van de man en de vrouw
te moeten zien alsof zij
de dood reeds in het ge
laat schouwen." „Gruwe
lijk, hoe zij innerlijk
schrokken bij het zien van
een gebleekt kameelskelet,
bij het horen van de krach
tige wiekslag van rond
cirkelende gieren."
De twee mensen hadden de
palm en de oase opgemerkt
en zij haastten zich er
heen. De gedachte aan wa
ter en wellicht voedsel gaf
nieuwe krachten maar des
te dieper was de terugslag
toen bleek, dat de bron uit
gedroogd was. Uitgeput
begon de vrouw te schreien
en de man liet zich met
zijn gezicht in het hete
zand vallen als wilde h'j
door de grond heenkijken
om te ontwaren of daar op
grote diepte water was.
Zij moesten sterven. Nu
begrepen zij dat heel dui
delijk. Ook de palm be
greep het. Uit hun woor
den maakte hij op, welke
vijand hen naar de woestijn
gedreven had. Koning He
lodes had alle kinderen tot
twee jaar laten doden uit
vrees dat de machtige Ko
ning van Juda. die eenmaal
moest komen, geboren was.
De man twijfelde aan de
juistheid van de vlucht.
„Was het niet beter ge
weest te blijven en de strijd
aan te binden met de kin
dermoordenaars." „De dood
in een gevecht tegen de
krijgsknechten moest min
der smartelijk geweest zijn,
dan dit afscheid van het
leven."
„In de hemel is God, en H'j
zal ons bijstaan," troostte
de vrouw.
„De gevaren zijn niet te
tellen," wanhoopte de man,
en zijn stem sloeg schril
over van angst. Weer liet
hij zich op de grond vallen
en huilde als een gewond
dier.
Zwijgend staarde de vrouw
over de eindeloze zand
vlakte en in haar ogen lag
een diepe verslagenheid.
Plots keek zij op. Naar bo
ven, naar de machtige
kruin van de palm.
„Dadels, daar." Er was een
zo grote blijdschap in haar
stem, dat de palm wenste
ineen te kunnen schrompe
len tot de grootte van een
bremstruik opdat de vrouw
zoveel dadels zou kunnen
plukken als maar nodig
I waren. Helaas de vruchten
I bleven onbereikbaar hoog.
i „Wens niet, wat je niet
1 krijgen kunt," riep de man.
„Bij die vruchten kan geen
sterveling komen." Ook het
kind had de uitroep van de
moeder gehoord. Het be
greep maar niet, dat de
moeder niet direct alles
kreeg waar het om vroeg.
Het keek strak in de lucht
naar de dadels en begon er
over te denken hoe hij die
trossen vruchten naar be
neden zou kunnen krijgen.
En waarlijk, onder het
krulhaar kwamen kleine
rimpeltjes van het inge
spannen denken.
Eindelijk gleed er een lach-
je over het gezichtje. Het
middel was gevonden. Hij
ging naar de boom toe,
streelde met zijn handje
de machtige stam en zei
met een fijn kinderstem
metje; „Palm buig je, buig
je."
En de palm begon rustig
te buigen. Zo diep, dat zijn
zware bladertak het zand
van de woestijn raakte en
de palm begreep, dat het
kind machtiger was dan
hij. Met een uitroep van
vreugde liep de jongen
naar de trossen dadels en
begon ze te plukken. Net
zoveel, totdat er voldoende
waren voor alle drie.
Daarna zei hij met zijn
zachte stemmetje: „Sta op
palm, sta op."
En de reuze boom strekte
zich weer en werd weer
even statig als vroeger.
Maar nu ineens begreep de
palm voor wie dat doden-
lied bestemd geweest was,
dat de woestijnwind in zijn
bladertak gesuizeld had.
„Niet voor de mensen, die
bij zijn wortels zaten, maar
voor hem zelf."
De man en de vrouw kniel
den en dankten God.
„Gij Almachtige hebt de
machtigste boom van het
land doen buigen als was
het een rietstengel." „Als
Uw kracht met ons is, dan
vrezen wij niets meer."
Toen korte tijd daarop een
karavaan door de woestijn
trok, zagen de reizigers
dat de bladeren van de
palm verdord waren. „Hoe
is dat mogelijk?" riep één
van hen. „De boom zou
toch niet eerder sterven,
voordat hij een vorst ge
zien had, groter dan Ko-
ning Salomo?"
„Misschien heeft hij hem
wel aanschouwd", ant
woordde een andere reizi
ger, die naast hem reed.
(Vrij naar
Selma Lagerlöf.