AHTUT5IN
Wat is er eigenlijk
voor plezier aan dat vissen?
Voor ons een vraag, ihans een weei
Bij de K.L.M. te gast
Compliment aan onze bakkers
2
AH-FLITSEN
Personeelsorgaan van Albert Heijn N.V. Zaandam
11e jaargang - No 7 Landelijke editie Juli 1954
Verantwoordelijk eindredacteur
H. K. Engel, Hoofd Personeelszaken
Redactie:
H. Valk en A. B. FieniegPropaganda
C. Govers Verkoop
G. J. van Hulzen In- en externe betrekkingen
A. H. Pilger Opleiding
Aan dit nummer werkten verder mee de heren:
J. Legerstee Jaarverslag
M. den Ambtman Jubilea
C. de Groote idem
W. J. de Jong idem
W. van Maltha Illustratie
H. de Roode Filivaria
P. J. van Rooy Jubilea
S. J. Wagenvoort Club „Cultuur", Maastricht
S. Wierda Contact-avond Haarlem
Onze beide directeuren, de heren G. en J. Heijn, waren dezer
dagen te gast bij de K.L.M. Het personeelsorgaan van de
K.L.M.,,De Wolkenridder"besteedde aandacht aan dit be
zoek en plaatste onderstaande foto met de volgende tekst:
Op het Hoofdkantoor werden de heren ontvangen door het
Hoofd van de Commerciële Dienst Nederland, de Heer A. M.
van der Pauw, waarna op Schiphol directeur S. v. d. Bent en
de Heer D. H. Lammers als gastheren optraden. Op de foto de
gasten bij het rekenwonder op de Hollerithafdeling. V.l.n.r. de
Heer v. d. Paauw, de Heren Heijn en de Heer R. J. Vogels,
hoofd Persdienst.
Wij ontvingen onderstaande brief:
Geachte Heren,
Wilt u, door middel van dit schrijven, een compliment van mij
in ontvangst nemen, en wel, over de fabricatie van uw duur
zaam gebak. Tot staving het volgende:
Voor de Kerstdagen 1953 kocht ik, bij mijn boodschappen, ook
een paar staven banket. Met mijn loges smulden we er heerlijk
van, maar nu, na ruim drie maanden, ontdekte ik met de
schoonmaak in mijn kast, achter de broodtrommel, een schijn
baar lege doos. Mijn eerste gedachte was natuurlijk: waarvoor
heb ik die lege doos bewaard. Doch bij het openen er van
ontdekte ik nog een kwart stuk van een krans. Vanzelfsprekend
dat ik dacht: dat is na zo'n lange tijd, jammer genoeg, niet goed
meer. Doch niets daarvan, 't Was alleen wat uitgedroogd,
maar na verwarming was het nog net zo lekker, alsof het pas
gebakken was. Ik kan niet nalaten u hiervan melding te maken,
nogmaals mijn compliment.
Achtend,
WED. J. TUINING-ZOETHOUT.
Bur gem. Amersfoortlaan 52,
Badhoevedorp.
Een rilling van schrik voer langs de schubben
van alle vissen in Nederland. Het noodsein werd
gehesen en allerwege, in poldervaarten, meren
en plassen werd de „Organisatie bescherming
visbevolking" actief. Immers op 1 Juni werd het
visseizoen weer geopend. Zo stellen wij ons de
nerveuse angst voor, die nu weer onder de vis-
senbevolking moet leven voor de arglist van de §|jyg;
loze hengelaar. Ja, zo zijn wij nu, die voor geen |f
goud een dode goudvis uit ons aquarium durven
halen. Wij, die bij het zien van een langzaam
kronkelende pier reeds bleek om de neus worden
en er niet aan moeten denken, dat er mensen zijn, die zonder blik
ken of blozen een haakje door zo'n pier durven slaan. Onder ons
gezegd, als de nood dan eens zo hoog zou komen, dat ook wij een
hengel zouden moeten uitgooien, (Je kunt nooit weten waartoe
omstandigheden je dwingen) dan zouden wij principieel alleen met
brood vissen.
PAS OP VOOR VISSERSLATIJN
Wat dat vissen betreft, kijken wij
huizenhoog tegen Stien Beuker
van de V.A. op. Zo oppervlakkig
bezien een aardig zacht meisje,
dat heel lief over haar verloofde
spreekt. Maar werkelijk, hou je
vast, als zij de fijne trekjes van
het snoeken gaat uitleggen.
„Kijk," zo vertelt zij ons, „als die
snoek eenmaal gevangen is, dan
komt er nog een moeilijk werkje.'
„Dan moet het dregje, dat zo een
beest geheel inslikt, zorgvuldig uit
de regionen van de maag gehaald
worden." Wij hadden op dat mo
ment zelf ook het gevoel of er iets
als een dregje in de buurt van ons
ontbijt rondhing. Wij keken nog
eens goed in de ogen van Stien,
of dat rustige verhaal wellicht
niets anders dan grootspraak was.
Maar zij keek ons zo onschuldig
aan, dat wij, beschaamd over onze
twijfel, verder iedere gedachte aan
visserslatijn opzij zetten. Want
eerlijkheidshalve moeten wij be
kennen, dat wij boven aan onze
bloknoot geschreven hadden als
een teken aan de wand „pas op
visserslatijn". Zo niet bij Stien,
wij wisten het nu. Zij haalt rustig,
alsof zij thuis zit te breien, dreg-
jes uit snoekenmagen, zet kleine
houtblokjes tussen de kaken van
het roofdier, zodat haar vingers
bij dit chirurgische werk niet af
gebeten worden en wekt onze be
wondering.
„Er vissen tegenwoordig heel wat
vrouwen," zegt Stien. „Het is heus
niet alleen het vissen zelf, wat be
koort." „Stelt u zich eens voor."
„Vroeg van huis en dan in de
polders de zon zien opkomen." „Je
hoort de vogels fluiten en je wordt
rustig door het water enje
vangt wat."
„Mijn verloofde is een hartstoch
telijk visser en zo kwam ik er van
zelf toe ook eens een hengel uit
te gooien."
„Eerst vond ik het saai, maar na
dat ik eenmaal iets gevangen had
ki'eeg het bedrijf mij te pakken."
„Het was maar een heel kleintje,
die eersteling, maar ik voelde mij
als een jager op groot wild."
„Nu kan ik mijn verloofde, wat
vissen betreft, wel een lesje ge
ven," zo besluit zij en wij hopen,
dat haar verloofde deze boute uit
spraak maar niet leest, anders
zou een diepe wrok misschien het
jonge geluk van deze vissende ge
liefden kunnen verstoren.
En een vrouw, die dregjes uit vis-
i senmagen durft te halenje
moet er niet aan denken.
A. Knauff
houdt niet van
vis; die gooit
ze, nadat hij ze
gevangen heeft,
allemaal terug
in het water.
Hij houdt de
visjes dus zo
een dagje in
voorarrest,
want, zo verze
kert hij ons,
dat haakje door
door de lip kan
geen kwaad, daar gaan ze niet
dood van. En dat vonden wij een
geruststellende gedachte.
„Ik heb wel eens een vis gevan
gen, het was een flinke knaap,
die al een gaatje in zijn lip had
van de vorige keer dat hij ge
vangen was, kennelijk ook door
iemand, die niet van vis hield.
Het spreekwoord „een ezel stoot
zich in het algemeen niet twee
maal aan dezelfde steen," schijnt
de vissenjeugd van Nederland dus
niet op zo treffende wijze met de
paplepel te worden ingegoten als
dat het geval is met de mensen
kinderen."
Knauff belooft ons geen vissers
latijn te praten, maar toch heeft
hij een mooi verhaal. Dat was toen
hij samen met Brinkemper van de
meelzolder een snipperdagje was
gaan vissen.
Het was miezerig weer en de hele
ochtend hadden zij alleen klein
goed gevangen. Knauff had zo
tegen een uur of één wel eens zin
om de stramme ledematen weer
wat soepelheid te geven en zo
kreeg hij het idee om met een
van die kleine visjes een beetje
te gaan snoeken. Nauwelijks lag
de lijn in het water of hij had al
beet. Een snoek van 82 cm.
Brinkemper, die nog in de boot
zat, wist niet hoe snel hij het
schepnet moest pakken en aan
land komen. Met het net voor zich
uit, liep hij, als gefascineerd, naai
de snoek, die een hevige strijd
voerde. Dat was ongeveer een me
ter of drie uit de kant.
Hij merkte niet eens dat hij te
water ging. Steeds dieper waadde
hij, als een slaapwandelaar. Tot
dat het Knauff ineens door de
gedachten schoot, dat, na onge
veer een meter, de kant recht
naar beneden liep, tot een diepte
van ongeveer vier meter. „Brink
emper kom terug," riep hij uit alle
macht, want hij verwachtte hem
ieder ogenblik met schepnet en al
onder water te zien gaan. Geluk
kig bleef hij, met het water tot
aan het middel staan. Toen pas
merkte Brinkemper waar hij was
en hij wist niet hoe snel hij weer
op het droge moest komen.
OP STAL.
„De snoek hebben wij tenslotte
toch geschept, nadat wij hem
eerst flink afgemat hebben, maar
het is toch wel eigenaardig dat
iemand zo geboeid kan zijn, dat
hij tot het middel in het water
loopt zonder het te merken." „En
dan kan ik nog het verhaal ver
tellen," zo gaat Knauff verder,
„van de keer, dat wij een snoek
aan de haak hadden, die zo trok,
dat wij alleen maar de boot hoef
den los te gooien om thuis te
komen."
„Wij hebben hem toen op stal ge
zet en hij is langzamerhand al
aardig tam." „Hij weet wanneer
het Zondag is, als wij gaan vis
sen." „Dan komt hij zelf met het
tuigje aandragen en kwispelt met
zijn staart als een hondje." „En
trekken dat dat diertje doet, daar
kan geen buitenboordmotor te
gen op."
„Knauff," hebben wij toen ver
wijtend gezegd, „geen vissersla
tijn, je had het ons beloofd."
GEEN GEBREK AAN AAS
Bij chef Broek
van de vermi
celli meenden
wij de draad
van het ge
sprek ineens
gevonden te
hebben. „U
hebt zeker geen
gebrek aan aas
hè?" „Op ver
micelli zijn de
vissen dol."
„En er zitten al
gaatjes in de
pijpjes, dus ook geen moeite met
aanslaan." „Net pieren, maar niet
zo griezelig."
Wij bleken het volledig mis te
hebben. Vermicelli deeg is niet
die „plat du jour" waarmee je een
vis van standing nu eens echt
kunt verrassen. Hoogstens kun je
er een aasje mee leggen. Dat is
het ruwe, voorbereidende werk.
Chef Broek houdt het meest van
de strijd, die het vissen biedt. Hij
is ook de man van de grote vissen
en eerste prijzen.
Drie jaar geleden haalde hij een
eerste prgs in de Brasemklasse
met een Brasem van 59 cm. Dit
gebeurde tijdens een wedstrijd van
de Hengelvereniging Zaandam.
Ook heeft hij nog een karper van
65 cm op zijn erelijst staan.
„Hoe doe je dat nu, die grote vis
sen vangen?" je hebt toch maar
niet te kiezen?" „De vissen be
palen toch zelf, wie er zal bijten
en wie niet?" vragen wij.
„Vissen is wel een kunst," aldus
Broek, „maar," vervolgt hij eer
lijk, „je kunt er nog zoveel aan
doen en zoveel van afweten, geluk
moet je hebben."
De rust, die van het vissen uit
gaat blijkt toch ook wel een grote
aantrekkingskracht voor Chef
Broek te hebben. Ook hem gaat
het niet om de vis. 's Avonds
keert hij zijn netje weer om in
het water en geeft hij de gevange
nen de vrijheid. „Soms komt het
wel eens voor, dat ik het 's mid
dags al om moet draaien omdat
het vol is en laatst," aldus Broek,
„heb ik op één dag de vangst wel
viermaal terug moeten gooien."
„Visserslatijn," hebben wij toen
streng gezegd; immers wij waren
blij, dat wij hier even de vinger
op een wonde plek konden leg
gen, want de misslag met het ver-
micellideeg zat ons nog geducht
dwars.
„U moet ook eens naar chef Vos
gaan," besloot toen Broek, „die
weet ook wel wat te vertellen en
dat, terwijl hij er eerst helemaal
niets in zag."
Als hij mij hoorde zei hij altijd:
„Wie gaat er nu zitten wachten
op iemand, die hij niet kent.
Ook chef Sj.
Vos is een
enthousiaste
visser. In de
oorlogsdagen
is dat begon
nen. Toen ging
men met een
stel collega's
op de fiets naar
Weesper-
karspel
en overnachtte
daar op een
hooizolder. In
de buurt was een kom van 30 m.
diep, waar de Amsterdamse Bal
last Mij. naast de Vecht aan het
baggeren was.
Later zijn ook in de ringvaart bij
Wormer op Zondagmorgen wel
onderlinge wedstrijden gehouden,
waar soms 30 A.H.-ers aan mee
deden. Prijzen waren dan een blik
biscuit e.d.
De heer Vos vist bij voorkeur op
brasem.