Boffie en Adriaan Konijn hebben in
tussen ook niet stil gezeten. Ze hebben
de hele nacht aan één stuk doorgelopen
en juist op het moment dat de draak op
het weilandje bij Katrijn neerstrijkt, klopt
Boffie op de deur van het huis van Joris
Driedribbel, de goede tovenaar.
De deur zwaait open en een oude uni
formjas verschijnt in de opening en
vraagt hun met een hese stem: Willen
de heren maar binnen komen?"
Die jas is een grapje van Driedribbel:
per slot van rekening moet je toch ergens
aanzien dat hij tovenaar is!
„Mag ik U even vóórgaan?" gaat de jas
beleefd verder en zweeft voor hen uit,
een trap af, naar een lage deur, achter in
de gang.
„Kom er maar in, hoor!" nodigt een
vriendelijke stem uit en Boffie en Adriaan
treden het vertrek binnen.
Kabouter Driedribbel zit met gekruiste
benen achter een tafel. Voor hem staat
een grote glazen bol en als Boffie en
Adriaan naderbij komen, zien ze net
als in de bioscoop in de bol hoe heks
Katrijn bezig is met haar brouwsel.
Ja, er gebeuren rare dingen hier in huis.
Maar Boffie en Adriaan zijn helemaal
niet verbaasd, ze hebben dit al méér ge
zien bij Driedribbel.
Op een uitnodigend gebaar van de tove
naar slepen ze een stoel bij de tafel en
zien in de kristallen bol wat Katrijn uit
voert.
Alles zien ze, óók hoe Katrijn de koste
lijke koffie bederft en Boffie kan een
kreet van woede nauwelijks onderdruk
ken.
Met een zucht schuift Driedribbel de bol
terzijde en zegt peinzend: „Tja, m'n jon
gen, er gebeuren soms slechte dingen in
de wereld. Het wordt hoog tijd, dat de
heks Katrijn onschadelijk gemaakt wordt;
haar ziel is zwart als een donkere winter
nachthet is zonde
Vroeger was ze nog niet zó diep gezon
ken, maar sinds ze dat boek met slechte
toverspreuken uit het museum gestolen
heeft, is ze steeds verdorvener geworden.
11