94
Duitsers tevergeefs tegen een portret van koningin Wilhelmina in het ontspan-
ningslokaal. Een slepende kwestie betrof de inzamelingsacties voor behoeftigen
onder de naam Winterhulp, waarmee de bezetter zich populair wilde maken. Win
terhulp stuurde raambiljetten naar Albert Heijn, maar constateerde in diverse brie
ven dat de biljetten niet in de filialen werden opgehangen, noch dat er vanuit die
filialen ooit enige bijdrage voor de collectebussen werd ontvangen.11
Het bedrijf bleek inderdaad weinig gevoelig voor de nieuwe moraal van
onverschrokkenheid. Op de ongeveer 1300 werknemers waren er twee NSB-ers, de
chef van het Centraal Magazijn en een filiaalchef in Leiden. Verder was het hoofd
van de afdeling suikerwerk een Duitser: hij stak na de capitulatie uit blijdschap een
nazi-vlag uit, maar hij werd kort daarop gemobiliseerd en er is sindsdien nooit
meer iets van hem vernomen. Gerrit en Jan Heijn zelf onthielden zich principieel
van politiek, al kon er geen twijfel over hun liberale gezindheid bestaan. Alleen
Johan Hille, inmiddels commissaris, had in de jaren dertig enige belangstelling
voor de ideeën van de NSB getoond, maar hij was daar ruim voor de inval op terug
gekomen; en hij is zelfs nog drie maanden door de Duitsers in Vught als gijzelaar
gevangen gezet. Bij de illegaliteit stond het bedrijf dan ook als ‘goed’ bekend, hoe
wel er wel eens rare verhalen de ronde deden, die voortkwamen uit verwisseling
van Jan Heijn met een ‘foute’ Oostzaanse eierhandelaar van dezelfde naam.12
Even zo goed had de bezetting een funeste uitwerking op de sfeer in het bedrijf. In
1942 moesten de twee joodse medewerkers die Albert Heijn telde, inkoper Maurits
Ligtenstein en de Amsterdamse filiaalhouder Sal Pais, onderduiken om niet naar
Duitsland weggevoerd te worden. Vanwege dit soort gebeurtenissen sloeg onder
het personeel geleidelijk de desinteresse toe. Dat werd zelfs te erg. Het bedrijf voor
zag alle werknemers vanaf het begin van de oorlog van vis, aardappelen, groenten,
kaas, koek, bonbons, melksuiker, zeeppoeder en brandstof. En aan degenen die in
Zaandam werkten werd elke dag tegen betaling van een stuiver (waarop het bedrijf
dertig cent toelegde) een warme maaltijd van de centrale rijkskeuken verstrekt.
Geen enkele employé van Albert Heijn zou dan ook gedurende de bezetting honger
lijden. Toch zag Gerrit zich in 1943 genoodzaakt iedereen een extra weekloon te
geven, onder begeleiding van een donderspeech:
‘Ons bedrijf is een zuiver Hollands bedrijf, dat alleen werkt voor de bin
nenlandse consumptie en voor de levensmiddelenvoorziening van het Nederlandse
volk. Enkele leden van het personeel willen meer koninklijk zijn dan de koning zelf.
Zij verbeelden zich, dat door maar steeds minder arbeid te bieden, zij het landsbe
lang dienen, hetgeen ten eenen male absoluut onjuist is en niets anders dan hun
eigen zaak schade toebrengt.’ Vooral ‘het grote kwantum distributiegoederen dat