i
die op de bon waren, werden toegewezen naar gelang het aantal bonnen dat de
winkelier van zijn klanten had ontvangen; de artikelen die nog niet op de bon
waren - gortmout bijvoorbeeld, waaraan het publiek zich misselijk at - konden
gewoon worden besteld. Echter, alle artikelen van de Centrales kenden vaste
inkoop- en verkoopprijzen. Dat gold in het algemeen ook voor de zogenaamde
vrije artikelen, zoals vruchtenwijn, visconserven, zuren en azijn, die nooit in de
distributie terechtkwamen. Via een reeks van prijsbeschikkingen namelijk werd de
marge die de winkelier in rekening mocht brengen min of meer gefixeerd op die
van 9 mei 1940, ondanks het feit dat de prijzen van de meeste artikelen daarna
geleidelijk verdubbelden.4
Concurrentie was op deze manier voor de detailhandel uitgesloten. Zelfs
objectief werd de concurrentie beknot, door het Besluit Algemeen Vestigingsverbod
Kleinbedrijf van 2 december 1941, dat voor de opening van een nieuwe winkel amb
telijke toestemming noodzakelijk maakte, naast de eisen van vakbekwaamheid, han-
delskennis en kredietwaardigheid die de Vestigingswet stelde.5 Nu had Albert Heijn
al moeite de bestaande winkels draaiende te houden. Op de schappen kwamen
steeds meer lege verpakkingen te staan en het inwendige van menige winkelhak
werd afgeschermd met gekleurde tekstkaarten. Ook reclames en advertenties had
den niet veel zin, als er al door de bezetter voldoende papier voor zou zijn vrijgege
ven. In september 1941 organiseerde Valk nog een etalageprijsvraag, onder het
veelzeggende symbool van een wijze uil, waarbij het publiek moest raden hoeveel prijs
kaartjes met een uil erop in alle etalages van Albert Heijn stonden (hoofdprijs: honderd
gulden). Maar dit was voorlopig de laatste keer dat Albert Heijn naar buiten trad.
Het publiek leek op zijn beurt weinig behoefte aan concurrentie te hebben.
In assortiment en prijzen boden de meeste kruideniers hetzelfde en de wachttijden
waren in alle winkels lang. Los daarvan was het voor de klanten beter om bij één
kruidenier te blijven. Deze kon bonnenruil met andere klanten tot stand brengen en
hij hield regelmatig artikelen over van bonnenbezitters die te weinig geld hadden
om ze te kunnen betalen.6 Ook beschikte de kruidenier net als de bakker en de sla
ger voor persoonlijk gebruik over grotere kwantums dan de meeste particulieren; en
daarmee waren altijd handeltjes mogelijk. En ten slotte doken er geregeld clandes
tiene partijen op, die de kruidenier veiligheidshalve reserveerde voor mensen die hij
kende.
Albert Heijn hield op deze manier weinig extra’s over, behalve één, zeer
populair, artikel: Smalsko,een afkorting voor ‘Smaakt als koffie’. Het idee voor
Smalsko was geopperd door iemand van buiten, die een grondstof had ontdekt die
niet in de overvloedige literatuur over koffiesurrogaten werd genoemd en zelfs nog
volop te krijgen was: magere melkpoeder. Gerrit Heijn had voor deze vondst 750
92