J
KRUIDENIERS ZONDER CONCURRENTIE
Het publiek was het slachtoffer. Om van de distributie gebruik te kunnen
maken moest men bij de gemeenten bonnen voor verschillende artikelen halen en
deze vervolgens inwisselen bij de winkeliers, wat zowel op de gemeentekantoren als
in de winkels ellenlange wachttijden opleverde. Erger was dat de toegewezen rant
soenen voortdurend kleiner werden. Van de 3000 calorieën die voor de oorlog voor
een volwassen man normaal werden geacht, waren er eind 1943 nog 1800 over.
Vooral aan vetten ontstond een gebrek. Zwarte handel en voedseltochten naar boe
ren konden, voor wie althans over voldoende middelen beschikte, dit gebrek nog
inlossen, maar veel mensen behielden een permanent hongergevoel en kauwden op
alles waarop te kauwen was. Alleen degenen die bij een groot bedrijf werkten had
den geluk: zij kregen tussen de middag doorgaans bonloze bijvoeding, in de vorm
van soep of stamppot.
Wat kon een kruidenier als Albert Heijn onder deze omstandigheden uitrichten?
De eigen import, altijd een van de sterkste pijlers van het bedrijf geweest, ver
dween. In de eerste maanden van de bezetting had inkoper Ligtenstein nog enkele
partijen amandelen en tomatenpuree per trein uit Italië laten komen, maar dit was
in het vervolg het werk van de Groenten- en Fruit- en de Meelcentrale.2 Wat deze
centrales (die in april 1942 werden omgezet in bedrijfsschappen) uit het buitenland
bemachtigden, leverden zij aan detaillisten door in contingenten, die gebaseerd
waren op hun vooroorlogse inkoop. Van enige expansie kon zodoende geen sprake
meer zijn. De centrales wisten bovendien erg weinig goederen uit het buitenland te
betrekken: wat jam uit Duitsland, wat visconserven uit Denemarken en wat zuid
vruchten uit Spanje en Turkije.
Ook de mogelijkheden voor binnenlandse inkoop werden minder. In de
zomer van 1940 kon Ligtenstein blikgroenten inslaan, maar daarna was het blik op.
In 1941 kwam Unilever nog met een primeur op de Nederlandse markt, die grote
kans van slagen leek te hebben: ingevroren groenten en fruit, waarmee Amerikanen
al sinds jaar en dag ervaring hadden. Albert Heijn kreeg van Unilever de beschik
king over drie diepvrieskasten, en hoewel de prijzen van de diepvriesartikelen zeer
hoog waren, was de afzet ervan uitstekend, totdat op een gegeven moment de
Duitsers alle diepvries voor zichzelf opeisten.3
Voor het overige was er nauwelijks handel, althans officiële handel.
Terwijl de winkeliers vroeger met de boeren en de industrie over omvang en prijs
van orders overlegden, moesten zij zich nu voor de meeste artikelen tot de
Centrales wenden, die hun afzet verregaand hadden gereglementeerd. De artikelen
1
AFBRAAK EN WEDEROPBOUW
91