voordeel van het filiaalbedrijf niet binnengehaald: de gezamenlijke verkoop, wat juist de grootste aantrekkelijkheid leek. Van individualistische ingestelde kruide niers was geen actie op dit vlak te verwachten, wel van een andere groep in de bedrijfskolom: de grossiers. In de Verenigde Staten was de grossier S.M. Flickinger uit Buffalo in 1921 tot de conclusie gekomen dat de merkfabrikanten en de filiaalbedrijven hem en zijn afnemers op den duur uit de markt zouden drukken als hij niets deed. Daarom begon hij een voluntary chain stores organisation: hij opende een aantal identieke en duidelijk herkenbare winkels en plaatste daarin detaillisten, die hun orders bij hem concentreerden en gezamenlijk reclame-acties voerden maar verder voor eigen rekening bleven werken - de voordelen van het grootbedrijf en het kleinbedrijf in één. Om meer dan een reden bleek deze formule bij uitstek voor Nederland geschikt te zijn. De grossiers hadden hier niet alleen te lijden van merkfabrikanten en filiaalbedrijven, maar ook van coöperaties, inkoopvereningen en van duizenden slecht bij kas zittende afnemers. Mogelijk speelde eveneens een rol dat de Nederlandse overheid zich als een van de weinige in Europa onthield van repressie ve maatregelen tegen het grootwinkelbedrijf, waardoor de geesten wakker bleven. Typisch is in elk geval dat de primeur voor Europa van deze formule in Nederland plaatsvond. Die primeur had de Amsterdamse grossier J. van Altena met zijn Cebu- winkels, die echter mislukten. Vervolgens was het de Zoetermeerse grossier A.J. van Well, die in 1932 met zestien van zijn beste klanten een 'vrijwillig filiaalbedrijf begon, zoals de Nederlandse vertaling van de voluntary chain stores organisation gemakshalve ging luiden (hoewel er van vrijwilligheid eigenlijk geen sprake was, netzomin als van een filiaal of van een bedrijf). Andere grossiers sloten zich met hun afnemers aan, waardoor een landelijke organisatie Spar ontstond. In 1934 was het vervolgens de grossiergroep Schuitema die met de Centra startte. En in 1938 vormde de groep Mazon de Mazoncentrale, later omgedoopt tot Végé (Verkoop Gemeenschap). In 1942 ten slotte kwam uit de Nederlandsche Grossiersbond de vivo (Vrijwillige Inkoop- en Verkooporganisatie) voort. Daarnaast werden er ketens opgericht die hun naam niet aan de winkels verbonden maar verder dezelfde opzet hadden, zoals tip (Tot Ieders Profijt), Grosco, de Stichting Kroon en de Nederlandse Grossiers Vereniging. De vlucht die het vrijwillig filiaalbedrijf nam, was fenomenaal: in 1932 waren bij één grossier zestien winkeliers aangesloten, in 1940 bij zesentwintig gros siers 2800 winkeliers. Een en ander verliep niet zonder strubbelingen, want sommi ge collega-grossiers wilden zich niet tot ‘inkoper’ laten degraderen. Zij dwongen de grossiers van het vrijwillig filiaalbedrijf uit de grossiersbond te stappen. Een aantal CRISIS EN KANSEN 77

Arm en rijk kunnen bij mij hun inkopen doen | 1996 | | pagina 82