73
J
om ze over de toonbank aan te reiken.2 Vandaar dat ettelijke melkboeren, bakkers
en groenteboeren kruidenierswaren gingen aanbieden en er steeds meer dwerg-
zaakjes verrezen van werklozen en huisvrouwen, voor wie alleen de bijverdienste
telde of de mogelijkheid om goedkoop uit eigen voorraad te eten.
Voor de gevestigde kruideniers betekende deze mini-negoties een voort
durende ergernis. Deze ergernis werd rancune als het ging om bedrijven die slaag
den waar zij faalden. De meeste warenhuizen hadden inmiddels met succes
levensmiddelenafdelingen opgezet, waar voortdurend met prijzen werd gestunt.
Hét grote schrikbeeld vormden de winkels van de Hema. Hetzelfde gold voor het
merkwaardige fenomeen van de ‘vliegende winkel’ dat in de jaren twintig veelvul
dig optrad: een provisorische winkel, meestal in volkswijken gelegen, waarin gedu
rende korte tijd afgeprijsde voorraden aan de man werden gebracht.
Rancune was er verder ten aanzien van de coöperaties. Deze waren inmid
dels volledig geprofessionaliseerd en beperkten zich niet langer tot levering aan de
leden; ook het gewone publiek kon er terecht. Verder vormden zich bij veel bedrij
ven zogenaamde personeelscoöperaties. Het personeel van Philips in Eindhoven
bouwde sinds 1919 aan een netwerk van kruidenierswinkels, waaraan ook een bak
kerij en een slagerij werden verbonden: het latere Etos. De uitbreiding van de co-
operatie-beweging was met name zo nadelig voor de zelfstandige winkeliers, omdat
er een enorme propagandistische werking van uitging. Het grote publiek begon te
geloven dat de prijzen die bij reguliere kruideniers betaald moesten worden te hoog
waren. In kringen van de sdap werd zelfs openlijk gesproken over een gewenste
socialisatie van de distributie, naast die van de produktie!
Een onderzoek in 1928 van de Commissie voor de Economische Politiek van het
ministerie van Arbeid, Handel en Nijverheid bracht een nieuwe vijand in het blik
veld.3 Op basis van enquêtes en schattingen had men het totaal aantal kruideniers
winkels begroot op ruim 29.000 (wat niet klopte, want de eerste telling van het
Centraal Bureau voor de Statistiek uit 1930 leverde 38.000 kruidenierswinkels op;
maar het gaat hier om de teneur). Meer dan de helft daarvan, 16.000 winkels,
bestond uit dwergbedrijfjes, die met elkaar bijna een kwart van de totale omzet in
de branche opslokten. Vervolgens waren er 11.500 min of meer serieuze zaken, die
57 procent van de branche-omzet voor hun rekening namen. De coöperatie en het
grootwinkelbedrijf legden daarentegen met respectievelijk 580 en 875 winkels
beslag op zes en negen procent van de branche-omzet.
Dit onderzoek attendeerde om te beginnen op de overvloed aan verlieslij
dende werklozen- en vrouwenzaakjes, die ervoor zorgden dat de betere winkeliers
het brood uit de mond werd gestoten. Men commentarieerde: ‘Het systeem van
CRISIS EN KANSEN