Crisis en kansen HET DETAILHANDELSDEBAT ■gw Ook veel kleine kruideniers - we moeten een moment bij hen stilstaan om nieuwe ontwikkelingen in de branche te signaleren - kwamen in moeilijkheden. Hun omzetten en winsten waren eigenlijk al sinds het begin van de jaren twintig aan het slinken. Voor een deel had dit te maken met wijzigingen in het consumptie patroon. Omdat verse groenten en aardappelen vaker leverbaar waren, daalde het verbruik van peulvruchten en meelspijzen; de groenteboer profiteerde daarvan, niet de kruidenier. Ook het verbruik van stroop, toegepast in meelspijzen, daalde, evenals dat van cacao, wat aan ‘verminderde huiselijkheid’ werd toegeschreven. Weliswaar bezaten de meeste kruideniers inmiddels een flink assortiment in broodbeleg, ‘comestibles’, biscuits, chocoladerepen en dergelijke, maar dat waren luxes, geen eerste levensbehoeften, en de consument sneed onmiddellijk in dit soort uitgaven als het zoals nu economisch tegenzat.1 De jaren dertig luidden met een harde klap een nieuw tijdperk in. Over de beurs krach in New York van oktober 1929 oordeelde het Algemeen Handelsblad nog als ‘een frisch onweer’, maar kort daarop begon een mondiale depressie, die steeds ergere vormen aannam. In de winter van 1930/31 telde Nederland een kwart mil joen werklozen, in de winter van 1935/36 een half miljoen, wat neerkwam op veertig procent van de arbeidsbevolking. Via steunuitkeringen, werkverschaffing en sala riskortingen probeerde de regering de nood te lenigen. Er werden wetten aangeno men als de Crisisinvoerwet en de Landbouwcrisiswet om de industrie en de landbouw te beschermen tegen de kelderende wereldprijzen. Maar iedereen leed onder een fikse daling in koopkracht. De ontevredenheid hierover uitte zich in ongeregeldheden als het Jordaanoproer en de muiterij op de Zeven Provinciën én in de opbloei van de NSB, waarmee Hitler en Mussolini hun donkere schaduw over Nederland afwierpen.

Arm en rijk kunnen bij mij hun inkopen doen | 1996 | | pagina 76