winstpoolings-over- den Berghs collegafabrikant Anton Jurgens, met wie hij een eenkomst had, bleef er onkundig van. Anton Jurgens had op zijn beurt het niet geringe plan opgevat ‘den detail handel in Holland te beheerschen’.41 Daartoe had Jurgens in december 1917 in stilte een belang van bijna vijftig procent in De Gruyter genomen, met de afspraak dat het Bossche bedrijf andere winkelketens zou inlijven. De broers Lambert en Jacques de Gruyter leken verguld met dit idee, want al de maand daarvoor hadden zij gesprekken aangeknoopt met Simon de Wit, Zijlstra én Albert Heijn. De broers offerden daarbij als enig alternatief een overname door De Gruyter, onder het drei gement dat zij anders de uitbreiding van hun eigen winkelnet krachtig ter hand zouden nemen. Nog voor het jaar om was had Simon de Wit afgehaakt en was Zijlstra akkoord gegaan met een overname. Albert weifelde. Vanwege het succesrijke tien-procentssysteem wilde hij wel tot een band met het Bossche bedrijf komen, maar hij had het liefst gezien dat zij gezamenlijk de twee andere ketens hadden verworven. Toen Lambert en Jacques dit hadden afgewezen was hij voor een algehele fusie van de vier geweest en later wilde hij zelfs met De Gruyter een aandelenruil tot stand brengen. De broers De Gruyter wensten echter op z’n minst een meerderheid in Albert Heijn te hebben. Dat accepteerde Albert onder geen beding. Hij gunde hun eventueel het ‘doode punt’, vijftig procent, maar beide partijen konden het uiteindelijk niet eens worden over de hoogte van de goodwill en de verdeling van de tantièmes. In maart 1918 blies Albert de onderhandelingen af; misschien dat men na de oorlog nog eens op de zaak kon terugkomen. Anton Jurgens werd ongeduldig en liet in juni 1919 zijn verkoopleider Willem Randag Albert benaderen met het voorstel dat Jurgens zelf een belang in zijn bedrijf zou nemen. Zonder dat hem iets werd verteld, begreep Albert dat Jurgens achter de gespreksronde met De Gruyter had gezeten. Toch zette een en ander hem aan het denken. Hij was nog jong, 55 jaar, maar het werk werd hem soms te veel. Hij was ook niet een moderne magnaat, een grondlegger van een imperium, maar een vriendelijke, progressieve winkelier die zijn kansen had gegre pen en nu naar rust verlangde. Met een fabrikant als Jurgens op de achtergrond meende hij veilig de directie over zijn bedrijf aan de jongere generatie te kunnen overdragen. Albert tekende op 1 april 1920 een contract met Jurgens, waarin hij beloof de op korte termijn met zijn zoons en schoonzoon een naamloze vennootschap op te richten, waarvan hijzelf president-commissaris werd. De vennootschap zou begiftigd worden met een maatschappelijk kapitaal van 7,5 miljoen gulden, waar van 4,2 miljoen gulden werd volgestort: tweederde in preferente aandelen en een- EEN PIONIER DOET AFSTAND 55

Arm en rijk kunnen bij mij hun inkopen doen | 1996 | | pagina 60