54 REORGANISATIE EN AFSTAND M. Gieseler in Albert Heijn kon met een schone lei beginnen. Al in het voorjaar van 1918 waren de winkels nagenoeg uitverkocht geweest en stond het pakhuis aan de Westzijde leeg. Albert had Ersatz-artikelen zoveel mogelijk van zijn schappen geweerd, wat het voordeel had dat hij nu niet met een plotseling waardeloos geworden voorraad zat opgescheept. Terwijl de distributie-restricties een voor een werden opgeheven, zette Albert het kader uit voor verdere expansie. Het pakhuis heette na een vergro ting in 1918 Centraal Magazijn en het aantal filialen nam in twee jaar toe van 54 naar 75, ofte wel met bijna de helft. De omzet, die in het laatste oorlogsjaar was gezakt tot 3,8 miljoen gulden, steeg tegelijk tot zeven miljoen gulden.39 Tot zijn genoegen constateerde Albert dat zijn zoon Gerrit zich had ont popt tot een drijvende kracht. Inmiddels was ook zijn andere zoon in dienst getre den, Jan Heijn, die evenals Gerrit voor het kruideniersvak in de wieg was gelegd. Jan, geboren op 28 oktober 1897, had in tegenstelling tot Gerrit een vol jaar op de Hoogere Burgerschool in Zaandam gezeten en had daarna de vijfjarige Openbare Handelsschool in Amsterdam gevolgd.40 In 1917 was hij voor het leger opgeroepen en sinds hij op 26 februari 1919 bij het bedrijf was gekomen, had hij stage gelopen in de Amsterdamse Kinkerstraat om direct daarna filiaalreiziger te worden, waarin hij Gerrit bij de uitbouw van het winkelbestand terzijde kon staan. Bij Albert begon er iets te broeden - of eigenlijk broedde er bij diverse bedrijven iets. de aardappelschepen’ even verderop in de Prinsengracht lagen.37 Om de tekorten te verhelpen gingen diverse gemeenten ertoe over ge meenschappelijke keukens in te richten. Amsterdam opende zelfs vijftien viswin kels om vis als voedingsalternatief onder de aandacht te brengen.38 De oplossing kwam in zicht toen in november 1918 de wapenstilstand werd getekend. De ontevredenheid over de voedselsituatie was intussen zo hoog opgelopen dat menigeen Nederland rijp achtte voor de revolutie. Het bleef bij oproepen dienaan gaande. Margarinefabrikant Van den Bergh had in 1912 enkele winkels van Rotterdam gekocht, die omgedoopt waren tot ‘Uniewinkels’. In 1918 had Van den Bergh via de Hollandsche Vereeniging tot Exploitatie van Margarine-Fabrieken, waarin hij de meerderheid bezat, ook de Albino-winkels van de familie Klooster in Groningen bemachtigd. Van den Bergh wilde hiermee zijn margarine-afzet stimu leren, maar om zijn andere afnemende winkeliers niet tegen zich in het harnas te jagen waren deze transacties met de grootste geheimhouding omgeven; zelfs Van

Arm en rijk kunnen bij mij hun inkopen doen | 1996 | | pagina 59