verplichtingen die waren aangegaan vóór de oorlogsperikelen en bedongen ineens
hogere prijzen.
Om aan de prijsopdrijvingen, die tot speculatie en het achterhouden van
voorraden leidden, een eind te maken, presenteerde minister Treub bijna tegelijk
met de mobilisatie de Levensmiddelenwet, die aan burgemeesters de bevoegdheid
gaf voorraden in te nemen en tegen redelijke prijzen aan het publiek ter beschik
king te stellen.29 De moeilijkheden met de financiering bleven echter; met name
fabrikanten, die niet in staat waren cheques uit oorlogvoerende landen te innen,
zagen geen kans hun normale faciliteiten te handhaven. Het is verbazingwekkend
hoe Albert Heijn hierop reageerde. Terwijl in kranten scherpe commentaren ver
schenen op de ‘economische storing hier te lande’, stuurde de voormalige Oost-
zaanse kruidenier een circulaire naar zijn leveranciers, waarin hij hen bezwoer geen
‘voorkoopen’ af te gelasten en ook geen vooruitbetaling te eisen; hij van zijn kant
beloofde dan onder rembours te betalen. Het belangrijkste was namelijk dat het
onderling vertrouwen - ‘wat in den handel zoo onmisbaar is’ - op de kortst moge
lijke termijn werd hersteld.
In de reacties hierop werd Albert allerwegen lof toegezwaaid. Hij bleek
een ‘coulant en oud-Zaansch solied handelsman’ te zijn; zijn circulaire was ‘in
dezen tijd van verwarring en wantrouwen een verfrissching’ en ‘indien alle groote
firma’s hetzelfde standpunt hadden ingenomen dan zou er momenteel niet zoo’n
groote malaise zijn’.30 Gesterkt betrad Albert nu ook het publieke toneel. In het
Algemeen Handelsblad van 15 augustus 1914 verdedigde hij leveranciers die door
overmacht niet in staat waren betere condities te geven en keerde hij zich tegen
bedrijven die ‘voorkoopen’ niet uitleverden of vooruitbetaling eisten. Tot zijn
genoegen kon Albert echter meedelen dat hij juist in deze week van diverse leve
ranciers bericht had ontvangen dat zij weer de oude voorwaarden gingen hante
ren...
Midden augustus, de rust in het betalingsverkeer was weergekeerd, doemde een
ander probleem op: de handelsblokkade die de geallieerden rond Nederland had
den gelegd. Om te voorkomen dat goederen vanuit Nederland naar Duitsland zou
den worden doorgesluisd, verlangde Engeland van alle importen dat ze op naam
werden gesteld, met een verklaring erbij dat ze voor binnenlands gebruik waren
bestemd. Frankrijk ging nog verder: het eiste van de Nederlandse regering zelf een
garantie dat de goederen niet naar Duitsland gingen. Dit zou geïmpliceerd hebben
dat Nederland zijn neutraliteit opgaf. Met het oog hierop werd in november 1914
door bankiers en reders de ‘Nederlandsche Overzee Trustmaatschappij’ opgericht,
die de gewenste waarborgen ging verstrekken. Vanaf dat moment liep alle overzee-
EEN PIONIER DOET AFSTAND
51