EIGEN FABRICAGE Wellicht bracht De Gruyter hem wèl op een ander idee, al kan hij dat evengoed hebben ontleend aan Delhaize, Jamin of Verkade. Ook kan het hem zijn ingefluis terd door Johan Hille, die op i februari 1911 bij hem in dienst trad en in augustus daarop trouwde met zijn oudste dochter Trijntje: Hille was een zoon van de oprichter van de destijds vermaarde Hille’s Beschuitfabriek. Hoe dit ook zij, in de loop van 1911 nam Albert aan de andere kant van de Zaan, op Oostzijde 81, een keu ken van een herenhuis in gebruik, waar hij een hete-luchtoven neerzette: het begin van een eigen koekjesfabriek. In februari 1912 kwam vervolgens een suikerbakker uit Arnhem over om in de achterkamer van het huis te starten met de fabricage van drups, ulevellen, kokosbrokken en rode, witte en zwarte balletjes. In hetzelfde jaar werd timmerman Gerrit Onrust aangesteld, die de inrichting van de winkels en van de produktie-afdelingen onder zich kreeg. Onder zijn leiding werd in 1913 het herenhuis afgebroken en vervangen door een gebouw, waarin plaats was voor een zogenoemde o/fice-afdeling voor produkten als borstplaat, wijngums en drop. En in 1914 werd in de bakkerij bovendien een hete-luchtoven opgesteld voor de fabri cage van ontbijtkoek. Onder elkaar sprak men erover dat men nu een koekjesfa briek, een suikerwerkfabriek en een ontbijtkoekfabriek bezat.22 Over deze ontwikkeling werd Albert eens geïnterpelleerd door Pieter Jedeloo van Verkade, die later zelf aan Albert Heijn verbonden zou raken. Jedeloo legde hem de vraag voor, waarom hij zich alle moeite op de hals haalde. Er waren in de Zaanstreek al zoveel fabrieken en als groot afnemer was hij in staat kortingen te bedingen die hij met eigen produktie nauwelijks kon terugverdienen. ‘Luister eens, vriendje,’ antwoordde Albert, ‘mijn verwachting is niet méér te verdienen. Neen, mijn doel met en mijn kijk op eigen fabricatie zijn van geheel anderen aard. In de eerste plaats wil ik voor hoeveelheden niet afhankelijk blijven van hetgeen fabrikanten mij kunnen of willen leveren. Ten tweede, en dat is wel het voornaamste, wil ik niet door leveranciers laten bepalen de qualiteit, die ik in mijn filialen verkoop.’ En over de uitvoerbaarheid van zijn plannen zei hij: ‘Alle grondstoffen, noodig voor het maken van artikelen die voorloopig op mijn pro gramma staan, koop ik nu reeds met succes voor den verkoop. Met hulp van bekwame vaklieden, gebruik van goede machines en gereedschappen, moet het mogelijk zijn de beste producten zelf te maken’.23 Maar vermoedelijk speelde er nog een argument. Albert had inmiddels de wervende kracht van huismerkartikelen ontdekt. Vanaf 1910 was hij artikelen onder eigen merk gaan voeren die niet hij maar anderen hadden vervaardigd. Eerst ging het om Albert Heijns fijne zoete chocolade, later volgden Albert Heijns karnemelk- 48 M

Arm en rijk kunnen bij mij hun inkopen doen | 1996 | | pagina 53