Rochdale’, zoals de Nederlandse vertaling instemmend luidde, leunde op de coöpe- ratiegedachte van de hervormer Robert Owen. De vereniging was bedoeld als een tussenstap op weg naar een samenleving op volledig coöperatieve grondslag, maar de leden namen voorlopig genoegen met de winst van de winkelier, die van de prijs van artikelen afging. Intussen zorgde de vereniging - ‘verbruikersvereniging’ of ‘verbruikerscoöperatie’ is de vakterm - voor de nodige verbeteringen in het winkel bedrijf. Door produkten van goede kwaliteit en van het juiste gewicht te leveren stelde de vereniging een norm voor iedereen. Door contante betaling te eisen, voorkwam zij dat winkeliers en klanten zich in de schulden staken. En door zich niets aan te trekken van de bestaande assortimentsverdeling en een zeer breed arti kelenpakket aan te bieden, vergemakkelijkte zij het ontstaan van algemene levens middelenwinkels.24 Deze verbruikersvereniging ontlokte weer een reactie bij particuliere ondernemers: zij bedachten het filiaalbedrijf, dat op zijn beurt van invloed zou zijn op de waren huizen. Het verschijnsel filiaalbedrijf of kettingwinkel was op zichzelf heel oud - in China zou al twee eeuwen vóór onze jaartelling een filiaalbedrijf hebben bestaan, in japan in de zeventiende eeuw - maar de recente geschiedenis ervan begon in 1841, toen W.H. Smith een keten van boekwinkels in Engeland opzette. De primeur voor de levensmiddelenbranche hadden Gilman en Hartford, die in 1859 in New York een theewinkel openden op basis van eigen import. Zij redeneerden dat de korting die zij zodoende konden geven ook aantrekkelijk moest zijn voor klanten die bui ten hun bereik waren en stichtten een tweede winkel. Verbaasd constateerden zij dat de grotere omzet die zij daarmee behaalden een nog kleinere marge vergde om tot een behoorlijke winst te komen. Zes jaar later doopten zij hun chainstore ‘The Great Atlantic Pacific Tea Company’ (kortweg a&p), die op een bepaald ogenblik meer dan 15.000 filialen zou tellen.25 Waren Gilman en Hartford nog proefondervindelijk op het filiaalbedrijf gekomen, dat gold niet voor de opmerkelijke gebroeders Delhaize uit België. Zij waren zelfs niet afkomstig uit het winkelbedrijf maar uit een academisch milieu en hadden na een analyse de conclusie getrokken dat de bestaande handel in levens middelen veel te veel schakels kende en te kleinschalig van opzet was. Door directe inkoop en de oprichting van een groot aantal gelijkvormige winkels met centrale bevoorrading moest het mogelijk zijn het prijzenpeil te drukken. In 1867 startten zij in Charleroi een eerste winkel. In 1880 ging Gebroeders Delhaize ‘De Leeuw’, zoals het bedrijf inmiddels heette, ertoe over aan zelfstandige winkeliers depotrechten te verstrekken, wat inhield dat zij door het bedrijf bevoorraad werden en eenzelfde formule als alle Delhaize-winkels hanteerden: franchising'. En in 1883 begon REVOLUTIE IN OOSTZAAN 31 J

Arm en rijk kunnen bij mij hun inkopen doen | 1996 | | pagina 36