OVERVLOED EN FIJNHEID
komen passen. Het was daarbij gebruik dat de klanten langer in de winkel bleven
dan noodzakelijk was, om temidden van de huiselijke en exotische geurtjes die er
hingen de laatste dorpsnieuwtjes uit te wisselen. Bovendien bevoorraadde Albert
als grossier een dertigtal door weduwen gedreven pseudo-winkeltjes in de omge
ving. Verder had hij een bescheiden bezorgdienst: hij ging regelmatig de huizen in
het dorp langs (‘Had je nog wat nodig?’) om vervolgens de boodschappen per hon-
dekar te komen brengen. Albert begreep intussen dat de tijd meestal aan de kant
van de wjnkelier staat. Soms ging hij bij de mensen naar binnen en hij wist dan dat
hij de grootste bestellingen kon noteren na het tweede of derde kopje koffie. (‘Mijn
maag moet onderhand helemaal bruin zijn’).
De specialisatie van Albert kwam uiteraard niet uit de lucht vallen. Er waren zich in
de sfeer van de levensmiddelenvoorziening diepgaande veranderingen aan het vol
trekken. Toevallig werd in het jaar dat Albert de winkel kreeg in Amsterdam een
‘Tentoonstelling van Voedingsmiddelen’ gehouden,,waar het publiek zich kon ver
gapen aan de overvloed die de industriële revolutie had weten te creëren. Het was
ook niet zó lang geleden dat er hongersnoden voorkwamen in Nederland. In 1847
waren er als gevolg van de beruchte aardappelziekte niet minder dan vijftigduizend
mensen overleden, en tot 1870 bestond er een rechtstreeks verband tussen de hoog
te van de graanprijzen en het sterftecijfer.10
De Tentoonstelling bood hiervan het tegenbeeld. Boeren lieten zien wat
ingenieuze landbouwmachines vermochten en importeurs hadden uitheemse pro-
dukten als bananen en sinaasappelen uitgestald, die dank zij de stoomboot eerst
goed naar Nederland konden komen. De grootste indruk maakten ongetwijfeld de
fabrieksmatige produkten. Met surrogaten als aardappelmeel, bietsuiker en marga
rine leek de mens de natuur een lesje te willen geven. Via blikconserven kwamen
niet alleen inheemse voedingswaren het hele jaar binnen bereik maar ook exclusivi-
teiten als kreeft, sardines en truffels (vooral sinds in 1875 de blikopener was uitge
vonden; voor die tijd moest iedereen met hamer en beitel aan de slag).11 Dan waren
er allerlei nieuwigheden die de industrie had gelanceerd: maïzena, puddingpoeder,
havermout, bouillonblokjes, jam, limonadesiroop, chocoladerepen en merksnoep-
jes. Ten slotte verdrongen handige fosforvrije lucifers de aloude vuurslagen, ton
deldozen, zwammen en zwavelstokjes, en hetzelfde deden moderne poets- en
schuurmiddelen met schuurzand, krijt en zwartsel.12
Het opvallende was dat al deze artikelen van degelijke kwaliteit waren.
Omdat de industrie zich tot het grote publiek richtte en niet tot de individuele con-
24