J
-
Oostzaan ‘Stokholmer teer’, stoelen, schrobbers, wagensmeer en baggernetten.
In de winkel daarentegen kwam de nadruk te liggen op levensmiddelen, al liet
Albert de verse groenten van zijn vader vallen. Hij nam koffie in zijn assortiment
op en bouwde zijn pakket specerijen, meeiwaren en peulvruchten geleidelijk uit.
Door deze specialisatie verminderde al met al het aantal artikelen in de
winkel van vijfhonderd tot iets meer dan honderd, maar de verkoop van levensmid
delen vergde beduidend meer vakkennis en inzet. Het begon er al mee dat Albert de
permanente hulp van zijn vrouw Neeltje moest inroepen. Zij stelde zich achter de
toonbank op en hij trok erop uit. Eerst moest hij met een boot de artikelen inslaan
op de markten van Purmerend, Alkmaar en Amsterdam. Had hij de artikelen in
balen en vaten aangevoerd, dan moest hij ze één voor één in de winkel ‘overpakken’.
Brandewijn, jenever, azijn en oliën gingen in fusten; blauwsel voor de was en
schuurzand voor de vloeren in kisten; meel, peulvruchten en andere droogwaren in
open bakken. Koffie, thee, kruiden en geneesmiddelen verdwenen in blikken en gla
zen die op schappen aan de muur stonden. Alleen snoep werd feitelijk in een etalage
gezet: een plankje met stopflessen achter de linkerruit; de rechterruit was gereser
veerd voor een lessenaar waarop Albert zijn administratie voerde. Overigens werd
ook de voorraad gewoon in de winkel gehouden: daartoe dienden grote bussen met
nummers, die alleen voor Albert en Neeltje betekenis hadden.
Na deze werkzaamheden waren de artikelen nog lang niet klaar voor de
verkoop. Krenten en peulvruchten dienden te worden ‘gelezen’ en meelsoorten
gezeefd. Thee en koffie werden gemelangeerd; suiker - in ‘broden’ aangeleverd -
werd geraspt. Zelfs de eigenlijke verkoophandeling eiste veel tijd. Voor de meeste
artikelen brachten de klanten zelf een pot, fles of kan mee, en die moesten met kie
zelsteentjes worden ‘getarreerd’ om het gewicht ervan te neutraliseren. Ook natte
en droge maten (de strijkstok!) werden uiteraard gehanteerd, terwijl voor het afwe
gen een kleine toonbankbascule en een grote kettingschaal achter de winkel dien
den. Niet alle produkten lieten zich echter makkelijk afwegen: in de winter
vloeiden stroop, raap- en boterolie pas als er warme ‘testjes’ onder waren gezet.
Ook het inpakken vroeg de nodige aandacht, want de beroepseer verlangde dat
men een zak op z’n kop moest kunnen houden zonder dat hij lekte. Die zakken
werden overigens door Albert en Neeltje zelf geplakt, zoals zij ook allerlei kleine
artikelen eigenhandig vervaardigden: koetouw en zogenaamde ‘vuurmakers’: in
hars gedoopte houtkrullen die in beginnend vuur werden gelegd om het brandende
te houden.9
Misschien nog wel de meeste tijd vergde de dienstverlening. Om de klan
ten te gerieven was de winkel open van zes uur ’s ochtends tot tien uur ’s avonds,
en elke zondag werd na de kerkdienst nog eens gelegenheid gegeven om klompen te
REVOLUTIE IN OOSTZAAN
23