daat, Abel Banus uit Appingedam, die tot dat moment verbonden was aan de Kroon-organisatie. Banus ging in augustus 1981 onder de vlag van Albert Heijn ver der. De vakpers verbaasde zich over deze gang van zaken en sprak over ‘een doodge boren kindje’. Het meest gebeten toonde zich het vrijwillig filiaalbedrijf, dat ooit was gestart als reactie op het grootwinkelbedrijf en nu iemand uit verwante kring naar de concurrent zag overlopen: de term ‘landverrader’ viel zelfs.63 Het verhaal van Banus was echter helder genoeg. Hij nam tegen een over eengekomen prijs zijn goederen van Albert Heijn af en betaalde een percentage over zijn jaaromzet als vergoeding voor het gebruik van het assortiment, de reclame en begeleidende diensten. Daarmee kreeg hij een formule in handen die bij het publiek gewild was, terwijl hij op financieel gebied én in zijn personeelsbeleid zelfstandig bleef. Nog afgezien van de directe economische vruchten die dit opleverde, sprak vooral de tijdwinst aan: Banus was in één klap verlost van veilingbezoek en verte- genwoordigers-ontvangsten en hoefde zich geen zorgen meer te maken over adver tenties, schapindeling, bestellingen en aanrijroutes. Hij kon zich volledig concen treren op zijn personeel en zijn klanten. Eind 1981 telde Albert Heijn vijf franchisers, eind 1982 bijna vijfentwintig. Als resultaat was uit de bus gekomen dat de franchisers een gemiddelde omzetstij ging van meer dan veertig procent beleefden, zodat de te betalen vergoeding geen enkel probleem vormde. Om de overgang makkelijker te maken gaf Albert Heijn bovendien voor het eerste jaar een brutowinstgarantie. Gaandeweg openbaarden zich bijkomende voordelen voor de franchisers. Hoewel banken tradioneel zeer terughoudend waren in het verlenen van detailhandelskredieten toonden zij zich tegenover de franchisers van Albert Heijn uiterst tegemoetkomend. Trouwens, Albert Heijn stelde zelf franchisers die wilden verbouwen een som beschikbaar ter grootte van één procent van de te verwachten jaaromzet. Met name ondernemers die uitbreidingsplannen hadden vonden dus baat bij een relatie met Albert Heijn. Daarnaast ontwikkelde een Vereniging van AH-franchisenemers, in 1983 opgericht, een fonds voor beginnende ondernemers, zodat ook nieuwelingen in het vak kon den worden opgevangen. Toen het franchiseproject eenmaal van de grond was gekomen schreven ettelijke honderden kandidaten zich in - ‘wij vielen bijna van onze stoelen van ver bazing’, luidde het commentaar bij Albert Heijn. Men kon daarom als eis invoeren dat de betrokken winkels minstens zeshonderd vierkante meter verkoopoppervlak moesten tellen, plus een weekomzet van 140.000 gulden. Op grond hiervan waren in 1985 vijftig franchisers aangeworven. En met behulp van hen was in hetzelfde jaar het marktaandeel van Albert Heijn alweer gestegen tot 20,2 procent! 2/2 t I

Arm en rijk kunnen bij mij hun inkopen doen | 1996 | | pagina 277