259 VRIJE FABRIEKEN In 1975 werd als eerste de Albert Heijn Vleeswarenfabriek omgedoopt tot ‘Meester Wijhe’ (wat door de medewerkers gretig werd afgekort tot ‘Meester’, waarmee zij de oorspronkelijke naam van hun bedrijf weer terughadden). Meester was al veranderd van een worstenmakerij in een veelzijdige vleeswarenfabrikant en kon nu zijn com mercialisering aanpakken. Het bedrijf bleek levenskracht genoeg te bezitten. De omzet zou stijgen van 85 miljoen gulden in 1975 tot ruim 200 miljoen gulden in 1988, waar van 15 procent naar derden in binnen- en buitenland ging. In het laatstgenoemde jaar Hoe stond het intussen met de produktiebedrijven? Zoals gezegd waren deze in 1970 tot ‘profit centers’ verklaard en dat bleek een ontnuchterende woordkeus te zijn, want de ‘profits’ kwamen juist sterk onder druk te staan. De directe oorzaak hiervan was het verdwijnen van de verticale prijsbinding. Merkfabrikanten zagen zich daardoor gedwongen hun prijzen naar beneden bij te stellen, zodat het traditionele prijsverschil met de eigen fabrikaten van Ahold minder werd. Tijdens de recessies van 1974 en 1979, die gepaard gingen met krimpende omzetten en een explosieve stijging van de ener giekosten, werd dat prijsverschil andermaal aangetast. Als nooit eerder deed zich het probleem van de internationale overcapaciteit voor. Er ontstond een uitputtingsslag via de prijzen, die nieuwe fusiebewegingen op gang brachten, waardoor uiteindelijk nagenoeg de hele Nederlandse levensmiddelenindustrie - van Douwe Egberts tot Hero, van Meneba tot Droste - in buitenlandse handen zou overgaan...37 Al met al beïnvloedde dit de positie van Aholds produktiebedrijven wezen lijk. Zij waren altijd voordelig geweest omdat zij nauwelijks geld aan marketing en dis tributie hoefden te besteden en op bestelling konden werken in plaats van op voorraad. Inmiddels echter konden veel merkfabrikanten vanwege hun schaal even goedkoop of zelfs goedkoper werken. Daar kwam bij dat in 1973 de vaste band tussen de produktiebedrijven en de winkels was doorgeknipt; de winkels mochten in het ver volg inslaan waar zij wilden. En hier presenteerden de merkfabrikanten zich ander maal. Vroeger hadden de meesten van hen geweigerd voor Ahold huismerken te maken, omdat zij hun eigen produkten geen concurrentie wilden aandoen, maar nu waren sommigen daarvoor zelfs bereid onder de kostprijs te gaan zitten, om hun machines bezet te kunnen houden. De vraag was: wat moest men onder de huidige omstandigheden met de eigen produktiebedrijven aan? Deze vraag was niet eenvoudig te beantwoorden, want men zat nu eenmaal met hun historische aanwezigheid. En alleen al vanwege de werk gelegenheid die ermee gemoeid was, voelde Ahold zich verplicht naar hun winstkan sen op zoek te gaan. OVER DE GRENZEN o

Arm en rijk kunnen bij mij hun inkopen doen | 1996 | | pagina 264