s Detailhandel (1978), waarin zij de klassieke vier ‘p’s’ van de industriële marketing - pro- dukt, prijs, promotie en plaats - zelfbewust uitbreidden met drie ‘p’s’ die voor de detail handel van evenveel gewicht waren: presentatie, personeel en physieke distributie. Sociologisch gezien ging het hier om niet minder dan een emancipatie. Het begrip ‘kruidenier’, door Ab Heijn jarenlang consequent als geuzennaam gebezigd, zou ook geleidelijk de negatieve bijklank verliezen die het bijna een eeuw had gehad. Ook binnen het concern was er sprake van emancipatie. In september 1974 drukte Flitsen een open brief af van zes medewerkers van de supermarkt aan het Amsterdamse Lambertus Zijlplein, die hun collega’s opriepen tot ‘een kritische hou ding tegenover ah en jezelf. De kernzin van de brief luidde: ‘Wij vinden dat ah te sterk de nadruk legt op de financiële resultaten; de arbeid als dagelijks gebeuren speelt o.i. een te bescheiden rol.’ Deze boodschap had iets ironisch, omdat de financiële resultaten van Albert Heijn zelden slechter waren dan toen. Evenmin kon men de bedrijfsleiding achteloosheid tegenover de medewerkers verwijten, want in een peo ple’s business als Albert Heijn vormden de medewerkers bij wijze van spreken het echte kapitaal. Dat de brief in het huisorgaan werd opgenomen, was trouwens op zichzelf al een blijk van zorgvuldigheid. De brief was dan ook veeleer een uiting van een algemeen onbehagen aan werknemerskant. De vakbeweging had inmiddels haar focus verlegd van welvaart naar welzijn, maar vanwege de sluiting en sanering van veel bedrijven begon juist die welvaart gevaar te lopen. Van Dun, pas in functie, kon aan de slag. Tijdens externe voordrachten en interviews verklaarde hij dat het herstel van het vertrouwen tussen werknemers en werkgevers de hoogste prioriteit had, waarbij hij de werkgevers opriep hun patriar chale houding af te leggen en hun personeelsbeleid uit de sfeer van de humane zorg te halen.2 Intern begon hij aan een intensivering en systematisering van het overleg met de ondernemingsraad om een werkbaar evenwicht te vinden tussen medezeggenschap aan de ene kant en effectief bestuur aan de andere kant. Ook ging hij er als een van de eersten toe over de vakbeweging te informeren over werkgelegenheidsproblemen. Voor het personeel zelf kwam er een keur aan nieuwe opleidingen om de individuele ontplooiingskansen te vergroten en jong kader aan te kweken. Wat betreft motivatie en flexibilisering van de arbeid werd Ahold zelfs voorlijk. Oproepkrachten kregen een arbeidsovereenkomst, herintredende vrouwen en leden van minderheidsgroepen wer den met speciale programma’s verwelkomd, en in het kader van de bestrijding van de jeugdwerkloosheid werd in november 1982 een speciaal jeugdfiliaal in Apeldoorn geo pend. Een en ander leidde ertoe dat Ahold ook bij enkele grote reorganisaties die op stapel stonden de interne rust kon bewaren. 240 I I I I ti 1

Arm en rijk kunnen bij mij hun inkopen doen | 1996 | | pagina 245