Het was ook een historische daad, hoewel zakelijk ongetwijfeld verantwoord.
Ondanks de slechte vooruitzichten aan het begin van de eeuw was Oostzaan gelei
delijk tot ontwikkeling gekomen. De Kanalenwet van 1863 had ervoor gezorgd dat
het IJ was ingepolderd; vervolgens werd het Noordzeekanaal gegraven, waardoor
de oversteek naar Amsterdam veel gemakkelijker werd. Aansluitend was men in
Oostzaan de wegen gaan verbreden en bestraten, zodat honde- en paardekarren
vrijelijk naar de gemeentegrenzen konden snellen. Met Amsterdam binnen bereik
kregen de Oostzaners kans om venthandel te gaan bedrijven. De Oostzaanse bevol
king kon weer flink in aantal stijgen, tot 3200 in het jaar 1900.
Voor de winkel van Jan Simonsz. was er dus voldoende emplooi. Hij voerde de op
het platteland gebruikelijke general store, met meer dan vijfhonderd artikelen van
de meest uiteenlopende aard. Men kon bij hem terecht voor schoeisel, kleding,
Immetje de Haas, dochter van een meesterschilder, voerde al vóór haar huwelijk in
1829 met Simon een winkel in levensmiddelen. Die winkel zal niet groot zijn
geweest; waarschijnlijk herkende men er nog de oorspronkelijke betekenis van het
woord ‘winkel’ in: een hoekje met koopwaar (zoals in ‘winkelhaak’). Desondanks
gaf Simon zijn ambt op om bij zijn vrouw te kunnen werken. De opzet van de win
kel bleef uiterst bescheiden, wellicht doordat Simon een zwakke gezondheid had en
in 1845 stierf. Met Immetje als kostverdienster maakte het gezin echter een onmis
kenbare maatschappelijke ontwikkeling door. De tweede zoon, Aldert, werd direc
teur van de Alkmaarsche Levensverzekerings-Maatschappij Probité; de derde en
vierde zoon, Simon en Pieter, werden manufacturier en de oudste zoon, Jan
Simonsz., geboren in 1830, zou een ware sprong maken.
Jan Simonsz. stond aanvankelijk te boek als werkman en arbeider. Als
zodanig verdiende hij niet slecht, want hij kon zich in mei 1861 een plaatsvervanger
veroorloven die voor hem de dienstplicht vervulde. Een maand later trouwde hij
met Antje de Ridder, die uit een gevestigde Oostzaanse familie stamde. De vader
van Antje, Albert, bezat als een van de weinige dorpelingen een stenen huis en was
veehouder en grutter: hij maalde boekweit tot grutten. Bij een dergelijke schoonva
der moest Jan Simonsz. zich uiteraard waarmakeri. Hij werd ‘groenboer’ en koop
man in allerlei artikelen en hielp daarnaast zijn moeder in het winkeltje. Toen zijn
moeder in 1872 overleed, nam hij het winkeltje helemaal onder zijn hoede. Hij
kocht een pand op de hoek van de Kerkbuurt en het Weerpad, tegenover het plaat
selijke kerkje, en opende daar de eerste officiële winkel van Oostzaan, zij het dat de
pui - twee kleine ramen met een half gesloten deur ertussen - nog het aanzien van
een gewoon woonhuis had. De openingsdatum, 19 juli 1876, liet Jan Simonsz. met
enig historisch besef in een balk krassen.
18