Ji had, waarbij de klanten werden voorzien van een catalogus met uitgebreide infor matie. Op deze manier had men minder winkelruimte en verkooppersoneel nodig, zodat er kortingen konden worden gegeven van twintig tot dertig procent. De Gruyter had volgens dit concept al in 1970 vitrines met ‘Droom wensen’ in zijn supermarkten geplaatst, en opende in september 1973 zijn eerste Kijkshop. Albert Heijn startte een maand later in Den Haag en Utrecht met Lita’s. In deze showrooms had men een catalogus vooralsnog achterwege gelaten; de klan ten liepen eenvoudig met een plankje door de zaak en noteerden hun eventuele bestellingen op een koopbon die zij aan de receptie afgaven - er hoefde daarbij geen woord te worden gesproken. Wat dit betreft leek Lita op een in scène gezette Premie-van-de-maand-club, al scoorde het bedrijf op enkele punten beter: er wer den niet tweehonderd maar tweeduizend artikelen verkocht, met een zwaar accent op juwelen, én er waren ook bekende merken te verkrijgen. Typisch voor Lita was verder dat de artikelen gewoon aangeraakt konden worden, hoewel dat nogal wat beschadiging en diefstal tot gevolg had. In 1974 werden er nog vier Lita’s geopend. Men besloot toch een catalogus te maken, met daaraan verbonden een postorderbedrijf, waarin zonder veel omhaal de Premie-van-de-maand-club verdween. Het assortiment werd bij deze gelegen heid nog eens met duizend artikelen vergroot. Echter, binnen een jaar zorgde het postorderbedrijf voor dusdanige verliezen dat het direct moest worden beëindigd. Ook de winkels bleken qua opzet te duur. Men dacht aan liquidatie, maar gelukkig toonde Vroom Dreesmann zich op dit gebied expansief (via overnames van Sellers Sellers en de Kijkshops van De Gruyter), zodat de Lita’s in februari 1976 ‘zonder al te veel kleerscheuren’ van de hand konden worden gedaan.50 In het kader van de nieuwe activiteiten valt hier nog één initiatief te melden: de doe-het-zelf-zaken van Jobby. Oorspronkelijk waren deze gelieerd aan de Miro’s, maar in 1974 werden zij verzelfstandigd. De gedachte erachter was helder. Vaklieden die in huis jobs konden doen werden steeds duurder; daarnaast zochten veel mensen vanwege de toenemende vrije tijd een ‘hobby’, wat leidt tot ‘Jobby’. Er waren echter nogal wat ketens op dit vlak actief, waartussen de tien filialen van Jobby weinig konden uitrichten; in de loop van 1979 zouden ze geruisloos worden geliquideerd. Achteraf is het wonderlijk dat zoveel nieuwe activiteiten uit deze periode mislukten. Een voordeel was wel dat het concern daardoor niet kon uit groeien tot een van die beklagenswaardige conglomeraten, die bij de overgang van de jaren zeventig naar de jaren tachtig zulke zware klappen zouden krijgen... 230

Arm en rijk kunnen bij mij hun inkopen doen | 1996 | | pagina 235