beurs soms tweehonderd gulden werd betaald, was de belangstelling bij de tiendui
zend medewerkers matig: de helft van de gereserveerde aandelen werd daadwerkelijk
uitgegeven, voordat de Stichting in 1972 met de uitgifte staakte.16
Op het niveau van de raad van commissarissen trokken enkele benoemin
gen de aandacht. Prof. Verrijn Stuart was in 1966 als president opgevolgd door mr.
Joop Meynen van de Akzo, die tot 1972 aanbleef; daarna zou dr. Jan de Vries van
Bredero de functie overnemen. Eerder, in 1967, had Gerrit Heijn vanwege zijn leef
tijd het commissarisschap voor een adviseurschap verwisseld, in welke hoedanig
heid hij nog tot ver in de jaren zeventig actief zou blijven. Men oordeelde dat een
bredere afspiegeling van de samenleving in de raad gewenst was. In 1966 was al mr.
Dick Gaarlandt, Commissaris van de Koningin in Drente en lid van de Partij van
de Arbeid, benoemd en drie jaar later traden aan: prof. dr. Jan Kreiken, hoogleraar
bedrijfseconomie in Twente, mr. Goos van ’t Huil, directeur van het gak, en prof,
drs. Willemien Visser, hoogleraar huishoudwetenschappen in Wageningen - een
vrouw dus.
Ten slotte de klanten. Vethaak, van wie al het idee was voor de perso-
neelsaandelen, vroeg zich ook af of er aandelen onder de klanten konden worden
uitgegeven. Dit leek problematisch. Vanwege de heersende koers zouden de klan
ten voor die aandelen meer moeten betalen dan ze nominaal waard waren en dat
was moeilijk uit te leggen. Bovendien zouden de gewone aandeelhouders door die
klantenaandelen een deel van hun zeggenschap kwijt raken, wat men vooralsnog te
ver vond gaan. Vethaak bedacht daarom zogeheten super-obligaties van honderd
gulden, die met twee zegelboekjes van 48 gulden konden worden verkregen. Het
aantrekkelijke van de super-obligaties was dat zij een min of meer gegarandeerde
winstdeling beloofden: de rente zou gedurende de looptijd van 26 jaar geleidelijk
klimmen van 8,5 naar 13 procent en de aflossingspremies van vijf naar tien procent,
dit terwijl de normale bankrente (vier a vijf procent) nauwelijks de inflatie van die
jaren kon bijbenen.
Mede hierom sloegen de super-obligaties nog meer aan dan de vroegere
klantenobligaties. De kwart miljoen obligaties die in februari 1971 op de markt ver
schenen waren zo snel weg dat in juli van het jaar daarop nog eens een zelfde aantal
werd uitgegeven. Totale oogst: vijftig miljoen gulden. Het mooie was dat dit bedrag
ook voor investeringen kon worden aangewend, want Vethaak had een constructie
als destijds met de klantenobligaties vermeden. Die klantenobligaties stonden op
naam van Albert Heijn zelf, waardoor ze de balans van de vennootschap bezwaar
den. Voor de super-obligaties werd de onroerend goedmaatschappij NV Ahorn het
model, waarvan Albert Heijn en enkele institutionele beleggers de aandelen beza
ten. Vethaak vormde op dezelfde basis een NV Ceehorn en het was deze deelneming
214