dat in dit kader van belang was: het gestegen opleidingsniveau van de klanten.
President Kennedy had al in 1962 in een beroemd geworden Consumer
Message als basisrechten van de consument geformuleerd: het recht op veiligheid,
op informatie, op vrije keuze en op inspraak. Kennedy’s adviseur in deze was zijn
onderminister Esther Peterson, die in 1970, door Giant Foods werd ingehuurd om
een eigen consumentenbeleid voor winkels op te zetten. In die rol formuleerde
Peterson nog een vijfde basisrecht: ‘niet goed, geld terug’.13 Ab Heijn, die Peterson
diverse malen had ontmoet, had sympathie voor haar ideeën, maar voelde zich niet
persoonlijk aangesproken. Zijn bedrijf kende sinds jaar en dag een onvoorwaarde
lijke kwaliteitsgarantie en was in januari 1967 met een kwaliteitsaanduiding op
groenten en fruit begonnen, vooruitlopend op een EG-maatregel van die strek
king.14 Ruim een jaar later waren experimenten gestart met open codes voor vers
heid en houdbaarheid van sommige artikelen, wat in 1973 zou resulteren in de
‘uiterste verkoopdatum’.15 Ook werden al bij diverse huismerken de preciese ingre
diënten op het etiket vermeld, zonder dat daartoe nog enige wettelijke verplichting
bestond. Albert Heijn liep dus zeker niet achter; eerder andersom.
Bovendien, ietwat complicerend, speelde in Europa aanvankelijk een ander thema
dat de aandacht vroeg. De vakbonden, gesteund door enkele politieke partijen,
pleitten sinds jaar en dag voor wat de ‘vermaatschappelijking van de onderneming’
werd genoemd. Het bedrijfsleven diende de belangen van alle sociale groeperingen
te behartigen en niet alleen die van de aandeelhouders. Bij Albert Heijn werd aan
dit pleidooi op verschillende niveaus gehoor gegeven. Voor het personeel werd op
18 juni 1968 een Centrale Ondernemingsraad geïnstalleerd, die de bestaande raden
en inspraakorganen voor de filialen bundelde. Deze raad zou zich onder meer
bezighouden met de grondslagen van het ondernemings- en personeelsbeleid,
welke laatste overigens al eens in 1957 op schrift waren gesteld. Vooral de grondsla
gen van het ondernemingsbeleid, in 1970 gepubliceerd, waren een verworvenheid.
Het eerste doel van het bedrijf was, zo werd gesteld, een positieve bijdrage te leve
ren aan de klanten en de gemeenschappen waarin het bedrijf werkzaam was. Dit
klonk op zichzelf tam, maar de implicaties ervan gingen vrij ver. Vooral in interne
discussies zouden de grondslagen een dankbaar referentiepunt vormen.
Tegelijk met de installatie van de Centrale Ondernemingsraad probeerde
men het personeel in het kapitaal van het bedrijf te interesseren. Bij een aandelen
emissie in 1968, die op Amerikaanse wijze in eenheden van twintig gulden was
gesplitst, werden tienduizend aandelen geplaatst bij een Stichting Administratie
Personeelsaandelen Albert Heijn, waar het personeel voor honderd gulden een
aandelencertificaat kon bemachtigen. Hoewel voor een dergelijk aandeel op de
AVONTURIEREN IN MINEUR
2'3