Nederland maakte kennis met discount in het begin van de jaren zestig, via ‘witte schuren’ voor televisies, wasmachines en geluidsapparatuur. Met de term witte schuren werd zowel naar de nederige locaties van de winkels verwezen als naar het feit dat de verticale prijsbinding er werd ontdoken. Hoewel de aanduiding ‘zwart’ dus beter was geweest, werd wit de standaardkleur van discounting in Nederland. Hiermee leken de betrokken ondernemers te willen inhaken op het anarchistische wit van de provo’s, met wie zij een houding van verzet deelden. Dat verzet zou ook effect sorteren: in 1964, nadat nagenoeg alle westerse landen hierin waren voorge gaan, werd in Nederland de verticale prijsbinding per Koninklijk Besluit afgeschaft rechtstreeks contact met de consument bewerkstelligen. Het voorbeeld van de gebroeders Meyers zou in de jaren dertig bescheiden navolging vinden, maar de grote bloei van discount kwam in Amerika aan het eind van de jaren veertig, met name voor elektrische apparaten, huishoudelijke artikelen en textielwaren, waarin industriële overcapaciteit ontstond. Deze ‘kortingwinkels’ waren berucht om hun deplorabele opzet. Hun assortiment was zo slordig mogelijk uitgestald om een indruk van voordeligheid te wekken, en enige garantie of service werd niet geboden; integendeel, de klant kreeg expres een onbeschofte behandeling, alsof hij degene was die blij mocht zijn met een transactie, niet de winkelier. Wat dat betreft hadden de ‘zigeuners van de detailhandel’, zoals de discounters werden genoemd, hun tijd mee, want vanwege de welvaartsstijging konden zo langzamerhand ook de lagere inkomensgroepen duurzame gebruiksgoederen verwerven, die niet taalden naar service, als zij die produkten maar kregen. De industrie hielp hen daarbij door als reactie op de over capaciteit telkens nieuwe modellen te lanceren, zodat immense stromen overjarige artikelen via de discounts moesten worden verramsjt. Eenmaal gevestigd echter begonnen de discounters aan hun onvermijde lijke trading up, terwijl de warenhuizen van hun kant aan een trading down begon nen. Midden jaren zestig oordeelden sommige waarnemers al dat er nauwelijks nog echte discounters bestonden, alleen warenhuizen.5 Maar de discounts hadden ook hun eigenlijke bestaansreden verloren: de verticale prijsbinding. Omdat de concur rentie tussen winkelbedrijven erdoor belemmerd werd en kartelafspraken onder fabrikanten een begeleidende plaag vormden, was de verticale prijsbinding steeds meer in opspraak geraakt; in 1951 werd zij definitief door het Amerikaanse Hoge Gerechtshof verboden. Vanaf dat moment konden de discounters feitelijk geen korting meer geven, want waaróp zouden zij dat moeten doen? Niettemin bleef de term discount bestaan als aanduiding voor een bepaald soort winkels: een ondiep assortiment, een rommelige behuizing, schreeuwerige teksten en afbraakprijzen. AVONTURIEREN IN MINEUR 207 t

Arm en rijk kunnen bij mij hun inkopen doen | 1996 | | pagina 212