de super-
was dan het
was al met al
verdwijnende
gingen zitten om het langslopend publiek te kunnen vangen met bijzondere pro-
dukten. Anderen stapten over op de rijdende winkels van a&O en srv, die sinds het
midden van de jaren zestig de gaten probeerden op te vullen die de supermarkten
overlieten.45 Een uitdunnend legertje wilde echter tegen beter weten in alles bij het
oude laten en beklaagde zich over de onrechtvaardige concurrentie van
markten, nota bene, terwijl hun eigen assortiment vaak nog kleiner
overeenkomstige deelassortiment in een supermarkt. Daarom, dit
toch eerder de tragiek van een verdwijnende levensstijl dan van een
beroepsgroep!
De supermarktrevolutie maakte intussen ook slachtoffers onder de groot
winkelbedrijven. Wijnbergh en de Vana, allebei gerenommeerde Amsterdamse ke
tens, probeerden de overgang niet eens; de eerste legde het loodje in 1959, de twee
de in 1970. Simon de Wit stelde eveneens teleur. Het bedrijf had van de grootwinkel
bedrijven nog de primeur van de zelfbediening gehad, maar kwam pas in i960 met
een supermarkt en telde nadien in de strijd om de locaties nauwelijks meer mee.
Ook de grote concurrent De Gruyter liet het afweten, en op wat voor
manier! Het Bossche bedrijf talmde maar liefst tot 1962 voordat een supermarkt
werd geopend. De crux zat nog steeds in de band tussen produktie en verkoop.
Voor een succesvolle overstap naar de supermarkt diende deze filosofie te worden
afgezworen, maar De Gruyter had de pech van een buitengewoon ongelukkige
generatiewisseling. 46 Terwijl bij Albert Heijn aan het begin van de jaren zestig een
jonge generatie kon aantreden, zat bij De Gruyter nog een generatie van vijftig- tot
zestigjarigen in het zadel, die net de overschakeling naar zelfbediening had voltooid
maar voor een volgende vernieuwing niet voelde. De definitieve keuze voor de
supermarkt werd dan ook laat (in 1966) en halfslachtig gemaakt. Een onplezierige
bijkomstigheid was dat De Gruyter de tien-procentskorting in de supermarkten
niet kon volhouden, omdat merkfabrikanten hun eigen prijzen bepaalden. De
Gruyter werd daardoor duur. En als men nu voluit had gekozen voor het winkelbe
drijf, maar nog in 1967 ging meer dan de helft van alle investeringen naar de fabrie
ken. In hetzelfde jaar werd officieel bevestigd dat Unilever 48 procent van de
aandelen bezat, al bleek dat bedrijf vanwege zijn binding met andere afnemers,
waaronder Albert Heijn, niet genegen als geldschieter op te treden. Wel kreeg
iemand van Unilever de leiding over het bedrijf, te laat: de contouren waren al uit
gezet van wat tegen de achtergrond van de ineenstortende katholieke zuil ook een
beetje een katholiek drama zou worden. In september 1970 nam de Steenkolen
Handels Vereeniging alle aandelen van De Gruyter over en al herstructurerend en
reorganiserend zou in 1976 het doek vallen over wat in het begin van de jaren zestig
nog het grootste kruideniersconcern van Nederland was geweest.
DETAILHANDEL ALS TRIOMF
203