199
le. Met een koelkast kon de klant meer etenswaren tegelijk inslaan en van een gro
tere afstand naar de supermarkt komen. Dat was voor de klant prettig maar zeker
ook voor de supermarkt, die daardoor de gemiddelde aankoop zag stijgen, wat effi
ciënter was. Een probleem was eigenlijk altijd geweest dat er zo weinig koelkasten
in Nederland waren; slechts twaalf procent van de huishoudens bezat er een, wat te
maken had met de detailhandelsmarges die op dit terrein golden: honderd procent
was heel normaal. Hieraan ging Albert Heijn nu iets doen. Govers wist Aronson te
vertellen dat hij een kast van 142 liter kon leveren voor 252 gulden in plaats van 498
gulden, en een kast van 215 liter voor 395 gulden in plaats van 748 gulden. De fabri
kant ervan was Liebherr uit Duitsland, die uit angst voor represailles van de geves
tigde handel niet zijn naam aan de kasten wilde verbinden; men zou opereren
onder de naam ‘pmc’. Aronson wilde weten hoeveel kasten Govers bij Liebherr had
besteld. Twintigduizend, was het antwoord; alles bij elkaar een investering van
meer dan vijf miljoen gulden. ‘Slaap jij nog wel?’ vroeg Aronson, waarop Govers zei:
‘Ik wel, de directie niet.’32
In een extra editie van AllerHande werd de actie bekendgemaakt. Als
motto had men gekozen: ‘Beter leven’. De PMC wilde, aldus de introductietekst, een
ieder de gelegenheid bieden in het bezit te komen van waardevolle huishoudelijke
artikelen tegen aanzienlijk lagere dan de normale verkoopprijzen, ter verwezenlij
king van een ‘Beter leven’. Dit bleek een overrompelend aanbod te zijn, want al op
de eerste dag werden meer dan vijfduizend koelkasten verkocht en binnen dertig
dagen was de hele partij verdwenen. Naar aanleiding hiervan werd meteen de opzet
van de club gewijzigd. Het was de bedoeling geweest dat er elke maand een andere
premie zou worden aangeboden, maar gelet op de vraag naar koelkasten was het
beter er elke maand een nieuwe premie bij te doen. Wat de koelkasten betreft
moest Albert Heijn dan wel enige miljoenen aan Liebherr lenen, opdat deze een
extra produktielijn kon opzetten.
In september 1962 kende Albert Heijn naast de koelkasten: rolschaatsen,
mixers, weegschalen, thermosflessen, snelkookpannen, tuinparasols en veldbed
den. Om niet achter te blijven was De Gruyter met een spaaractie voor speelgoed
en fototoestellen begonnen. Verder had Simon de Wit zich genoodzaakt gezien zijn
pakket kleine huishoudelijke apparaten uit te breiden met wasmachines, koelkasten
en platenspelers. Ingeluid door de ‘dreun van Albert Heijn’ was Nederland in korte
tijd met een geheel nieuw fenomeen geconfronteerd.33 Het publiek, dat net zocht
naar mogelijkheden om de langzaam stijgende inkomsten in welvaartsgoederen om
te zetten, was opgetogen; zo niet de gevestigde handel, die van meet af aan felle ver
wijten aan het adres van de grootwinkelbedrijven debiteerde.
Het voornaamste verwijt was dat de grootwinkelbedrijven aan line-rob-
DETAILHANDEL ALS TRIOMF