wijl een doorsnee slager in die tijd 25 wisselende artikelen had, omdat hij zijn moten een voor een moest opmaken. Ook hoefde Albert Heijn nooit met het uitbe nen te foezelen (‘Onze biefstuk is biefstuk’, luidde een veelbetekenende slagzin), waar veel slagers om bekend stonden. Verder kon Albert Heijn uitpakken met schitterende vitrines en koelkasten en fraaie folders vol bruikbare tips. De grote moeilijkheid was echter: vlees vormde voor veel mensen nog een luxe-artikel; zij aten het slechts enkele keren per week. In deze situatie deed de prijs er nauwelijks toe; zelfs omgekeerd: het publiek wilde niet geloven dat het voordelige maar ver pakte vlees van Albert Heijn van goede kwaliteit was. Om hieraan iets te doen werd vanaf juli 1968 de verpakkingsdatum op het vlees vermeld en kwamen er strenge bepalingen ten aanzien van het aantal ligdagen.19 Verder zat er voor de vleesafde- lingen weinig anders op dan het vleesgebruik als iets normaals te propageren, waar aan juist de gewraakte verpakking een bijdrage kon leveren.20 Maar niet alleen de verse groenten en het verse vlees stelden de supermarkt voor problemen, ook de kruidenierswaren. Het aanbod daarin werd maar groter en gro ter, terwijl de marges, mede door eigen toedoen, steeds kleiner werden. Een super markt had dan ook niet een paar artikelen die tegen of onder de kostprijs werden verkocht, zoals in de oude bedieningszaken, maar tientallen en dat zou uitgroeien tot ongeveer 25 procent van het hele kruidenierspakket. Een subtiel gevolg was dat men de optimistische term ‘lokartikelen’ ging vervangen door het begrip loss leaders, waarin hoop en vrees aan elkaar waren gekoppeld. Om de samenstelling van het kruideniersassortiment met de nodige zorg te verrichten, werd marktonderzoek een vereiste. Hiervoor werd aan het begin van de jaren zestig een aparte afdeling gevormd, die opdrachten aan opiniebureaus gaf om allerlei kwantitatieve en kwalitatieve gegevens te verzamelen. Daarnaast moest het hele proces van in- en verkoop worden herzien. Anders dan bij de meeste warenhuizen waren in de levensmiddelenbranche de functies van in- en verkoop van oudsher gescheiden, wat bij de inkopers gauw tot arrogantie leidde en bij de verkopers tot achterdocht en rancune. Voor een slagvaardige merchandising, vond Van Meer, was het noodzakelijk de tegenstelling tussen beiden te overbruggen. Men zette hiervoor een eerste stap in september 1965, toen de enthousiaste Cor Govers werd benoemd tot senior-merchandiser. Maar het zou nog tot in de jaren tachtig duren voordat alle onderlinge kinnesinne op dit terrein definitief tot het verleden behoorde.21 Een andere vernieuwing die de supermarkt liet zien betrof de opstelling van de basisartikelen. In de Verenigde Staten werd al enige tijd onderzoek verricht naar de 190 1

Arm en rijk kunnen bij mij hun inkopen doen | 1996 | | pagina 195