met een Spaanse exporteur van sinaasappelen, de firma Martinavarro in Valencia. In 1961 kreeg Albert Heijn van deze firma de alleenverkoop in de Benelux van het merk ‘Chico’, waarbij de sinaasappelen al aan de struik werden overgedragen. Ook andere buitenlandse leveranciers bleken in afnamecontracten te zijn geïnteresseerd, zodat een legertje agenten over Europa uitzwierf om overleg te voeren en oogsten te bekijken. In Nederland was dit alles niet mogelijk vanwege de veilingverplichting die tuinders hadden. Maar juist het veilingsysteem werkte nadelig voor Albert Heijn, want zodra vertegenwoordigers van het bedrijf op de veiling verschenen, wist iedereen: die moéten kopen, waardoor de prijzen vanzelf omhoog gingen.16 Uniek was dan ook dat glastuinder Valk uit Dubbeldam in 1967 bereid bleek uit de veiling te stappen, in ruil voor een afnamecontract met Albert Heijn. Niet alleen werd hierdoor de tussenfase van de veiling overgeslagen, ook kon Albert Heijn voortaan aan Valk zijn wensen kenbaar maken ten aanzien van de sla, komkom mers en tomaten. Met name de esthetiek en de standaardgrootte zouden hierbij aan de orde komen. De ruime aanvoermogelijkheden en de intensieve samenwerking met de leveranciers zorgden ervoor dat de groentenafdeling in januari 1967 een kwaliteits aanduiding kon gaan voeren, wat weer een extra argument voor de klant opleverde.17 Op basis van dit alles kon het bedrijf vervolgens betrekkelijke nieuwigheden als champignons, artisjokken, avocado’s, mango’s en kiwi’s aan het Nederlandse publiek gaan presenteren, waardoor het zou lijken alsof Albert Heijn dat publiek aan deze produkten bracht, wat feitelijk niet eens onjuist was. Ook dit had natuurlijk zijn uit werking op het resultaat: begin jaren zeventig kon men zeggen dat de groentenafde lingen althans zonder verlies werkten, wat voor het moment bevredigend was.18 Bij vers vlees was die situatie moeilijker te bereiken. Er bleken weinig sl; gers bereid om in een supermarkt te werken, terwijl men op inkoopgebied nauwe lijks mogelijkheden had om de gevestigde slagerijen te overtreffen. Men moest het vooral hebben van de methode van vleesverwerking en het winkelaanbod. Ten aan zien van de vleesverwerking kwam men er snel achter dat de slagerijen in de super markten veel apparaten bezaten die slechts korte tijd werden bediend, met name als het om verpakking ging. Daarom werd in januari 1964 in de Amsterdamse Nozemanstraat een Centrale Slagerij geopend, die voor de supermarkten in Amsterdam, Amstelveen en Haarlem vlees ging verpakken. In deze slagerij, waar van er in totaal vier zouden verrijzen, kon men het snitproces volledig standaardi seren en de efficiëntie dusdanig opvoeren dat niemand ooit ergens liep zonder iets in zijn handen te hebben. Dit was tegenover de zelfstandige slager, die met een paar knechtjes werkte, een enorm voordeel. Een ander voordeel was dat de Centrale Slagerij voor een permanente voorraad van honderd artikelen kon zorgdragen, ter- £3 189 DETAILHANDEL ALS TRIOMF ia-

Arm en rijk kunnen bij mij hun inkopen doen | 1996 | | pagina 194