Vanaf 1966 werd het bouwbeleid vrijer en kon Van Meer ook grotere supermarkten
laten uitvoeren. Een unicum was een ‘dubbeldekker’ in februari 1968 van 1700 vier
kante meter in Deventer, die op de bovenverdieping een complete non-food afde
ling had; een warenhuis in de dop. Vanwege al deze voortvarendheid kreeg Albert
Heijn inderdaad de naam het enige winkelbedrijf te zijn dat bouwde, en dit was van
belang voor een andere ontwikkeling die gaande was.
De eerste winkelcentra waren zoals gezegd door plaatselijke overheden
gerealiseerd, maar in 1961 had projectontwikkelaar Reinier Zwolsman een plan
gelanceerd voor Mariahoeve bij Den Haag, dat de proeftuin voor een hele serie van
winkelcentra moest worden. Anton Dreesmann zag direct een gevaar. In de
Verenigde Staten werden de meeste centra door projectontwikkelaars opgezet, die
zogenaamde omzethuren hanteerden en vooral geïnteresseerd waren in de te beha
len speculatiewinst, zonder zich iets aan te trekken van de teloorgang die zij tegelij
kertijd in de binnensteden veroorzaakten. Omdat hijzelf warenhuizen in de
binnensteden had, wilde Dreesmann die teloorgang voorkomen; bovendien wenste
hij dat de winkelcentra die wel in de nieuwe buitenwijken zouden verrijzen een
evenwichtige indeling kregen en geen onderwerp werden van een brute machts
strijd tussen de winkeliers. Dreesmann zocht contact met c&a en De Bijenkorf om
gezamenlijk winkelcentra op te zetten, die in eigendom van de detaillisten moesten
komen. Gedrieën konden zij als vertegenwoordiger van het grootwinkelbedrijf
optreden. Als vertegenwoordiger van het midden- en kleinbedrijf werd de
Middenstandsbank aangezocht, die erop moest toezien dat in een centrum steeds
twee exemplaren van ieder winkeltype zitting kregen. De Middenstandsbank richt
te hiertoe de financieringsmaatschappij mbo op en vanaf november 1967 (de
Notenhout bij Nijmegen) werd een netwerk van meer dan honderd buurt-, wijk
en stadsdeelwinkelcentra over het land gelegd. Ab Heijn was tot zijn ergernis niet
zoek om een Standaard-SuperMarkt te plaatsen. In de praktijk ging dat inderdaad
heel vlot. Een Standaard-SuperMarkt had een oppervlakte van twintig bij veertig
meter en kende geen kolommen. Er werd eerst een vloer gestort, waarop een staal
constructie met buitenwanden van gasbeton verrees; het dak ging erop en tussen
het dak en het winkelplafond verdwenen alle technische installaties. Het hele kar
wei kon in vijf maanden worden geklaard; in het Noordhollandse Bergen leverde
Van Meer zelfs een Standaard-SuperMarkt binnen vier maanden op.9 Een gewone
supermarkt vergde daarentegen een bouwtijd van minstens een jaar en had een
veelvoud aan materialen en mankracht nodig. Van Meer zou al met al twintig
Standaard-SuperMarkten neerzetten. Bij de opening ervan was Ab Heijn steeds
bereid de voordelen van een industriële bouwwijze te komen uitleggen...
185
DETAILHANDEL ALS TRIOMF