jVfeester; Unilever met de verwerving van Zwanenberg en Unox als een van de sterkste par tijen naar voren trad. De detailhandel had hier aanvankelijk niet veel hinder van, want vleeswaren gingen van oudsher onder de soortnaam de deur uit, niet onder merknaam; de naam van de fabrikant stond er vaak niet eens op. Halverwege de jaren zestig kwam Zwanenberg echter met de Nederlandse primeur van vacuüm verpakte vleeswaren onder eigen merk. Voor het eerst leek het mogelijk dat vlees waren een merkartikel gingen worden, wat inhield dat Zwanenberg de prijzen zou kunnen gaan bepalen. Om die situatie te vermijden vroeg Albert Heijn diverse fabrikanten of zij vacuüm verpakte vleeswaren onder het AH-huismerk konden leveren, maar daartoe bestond bij hen de kennis noch de wil. De enige optie die overbleef was een fabriek over te nemen en zelf met vacuüm verpakte vleeswaren te beginnen. Het oog viel daarbij op de Vleeswarenfabriek J. Meester NV...40 In 1847 was Jan Meester uit Wijhe net als zoveel andere boeren in de IJsselstreek een varkensslachterij begonnen. Het betrof hier een bijverdienste, want bij gebrek aan koeling lag het werk aan de hammen, de Gelderse worsten en het rookvlees gedurende de lente en de zomer stil. Op deze basis werkte het bedrijf ruim een halve eeuw door, maar net voor de Eerste 1 Wereldoorlog werd de eerste koelmachine geïnstal leerd. Vervolgens deed bij slagers en kruideniers de snijmachine zijn intrede, waardoor vleeswarenconsumptie pas echt populair kon worden. De firma Meester groeide van zes tot dertig werkne mers, al moest het merendeel daarvan nog de helft van het jaar uitwijken naar de steenfabrieken langs de IJssel. Toen ook vleesconserven werden aangepakt en in 1936 (om precies te zijn) het knackworstje en het cocktailworstje uit Duitsland kwamen overwaaien, verdween eindelijk het seizoenskarakter van het bedrijf. Na de Tweede Wereldoorlog dijde Meester uit overeenkomstig de eigen slagzin: ‘Meer, Meest, Meester’. Intussen was de vijfde generatie Meester tot het bedrijf toegetreden, die voor een naamloze vennootschap als rechtsvorm koos. Ook bezat het bedrijf vijftig procent in Verenigde Baconfabrieken ‘Salland’ te Olst, die de varkensslacht voor Meester deed. Meester draaide met een winst van een half miljoen per jaar niet slecht, maar om aan nieuwe eisen op het gebied van de hygiëne te kunnen voldoen en het machinepark op peil te houden moest er vrij plotseling een externe financie ringsbron worden gezocht. Albert Heijn kwam op het juiste moment. In mei 1966 plaatste Albert Heijn onderhands 700.000 gulden aan nieuwe aandelen tegen een koers van 620 procent (4,3 miljoen gulden), die in ruil werden gegeven voor alle aandelen Meester. Vervolgens werd voor een kleine half miljoen DE INDUSTRIËLE VERLEIDING 177 I i •'EEESWAtt*

Arm en rijk kunnen bij mij hun inkopen doen | 1996 | | pagina 182