173
WEG MET DE RANDBED RIJVEN
Verrijn Stuart, waren echter uitdrukkelijk van oordeel dat een concern als Albert
Heijn geen éénhoofdige leiding mocht hebben. Gerrit kon de titel van voorzitter
van de raad van bestuur krijgen, maar toen ook dat te min voor hem was, bleef
hem geen andere keuze dan zijn broer en De Vries naar de raad van commissaris
sen te volgen.30
De nieuwe raad van bestuur ging van start op 28 juni 1962, onder voorzit
terschap van de 35-jarige Ab. Oom Gerrit zou zich nog jaren intensief met de gang
van zaken in het bedrijf bemoeien, waarbij hij ook wel eens zo vrij was stafleden
apart te nemen en eigengereide instructies te geven, maar zijn directe invloed was
toch voorbij. Er ontstond een andere sfeer in het bedrijf: zakelijker, minder wis
pelturig en vooral met meer aandacht voor de winkels. Dat had alles te maken met
de carrière van Ab, waarin de winkels steeds centraal hadden gestaan, ook in intel
lectuele zin. Dit laatste aspect was met name versterkt sinds de directie van het
kruideniersbedrijf zich vanaf maart i960 regelmatig een middag in hotel Duin en
Kruidberg terugtrok om zogenoemde ‘Denkvergaderingen’ (in de agenda’s geno
teerd als ‘D en K-vergaderingen’) te houden.
Tijdens deze vergaderingen, die op aanraden van Martin Lederman waren
ingesteld, werd uitgebreid gesproken over koersen en kansen van de winkels en de
fabrieken, waarbij alle alternatieven openstonden. Mensen als Legerstee en
Ligtenstein, maar ook Ab en Gerrit Jan, zagen de taak van de fabrieken als zuiver
aanvullend. Aan de Oostzijde dienden slechts image-bepalende artikelen te worden
vervaardigd, zoals koekjes, banket, limonadesiroop, zoutjes, chocolade, koffie en
thee. Daarnaast konden de produktiebedrijven behulpzaam zijn bij het ontwerpen
van geschikte verpakkingen voor de zelfbediening, waarvoor de meeste fabrikanten
nog te weinig oog hadden. Voor het overige was het vergadergroepje van opvatting
dat het dienstbetoon van de produktiebedrijven belangrijker was dan hun planning
en dat die bedrijven zich het beste konden toeleggen op half-ambachtelijke in
plaats van een industriële produktie, al konden de ontwikkelingen die inmiddels in
gang waren gezet niet worden teruggedraaid. Het algemene uitgangspunt hoorde in
elk geval te zijn: Making what we think we can sell.5'
Dat uitgangspunt zou nog tijdens de nadagen van Gerrit als lid van de raad van
bestuur doorslaggevend worden, zoals duidelijk werd uit de lotgevallen van de
Vami. Dit bedrijf werd geplaagd door een serie slechte zomers, waardoor de resul
taten nog even bedroevend waren als indertijd bij de overname. Wat te doen? Het
belangrijkste afzetkanaal van de Vami waren de straatkarretjes, waar kinderen een
DE INDUSTRIËLE VERLEIDING