168
De Weegschaal, die daarmee de Europese primeur had willen hebben. De winsten
die Melkexport met die kartonnen melkpakken maakte waren ronduit fantastisch.
Over 1959 bijvoorbeeld bedroeg de netto-winst van het concern tien miljoen gul
den, maar vier miljoen gulden daarvan was afkomstig van Melkexport. Het jaar
daarop bracht Melkexport zelfs een winst in van 4,3 miljoen gulden, op een totale
concernwinst van 6,9 miljoen gulden. De waarheid gebiedt te zeggen dat een aan
zienlijk deel daarvan voor rekening kwam van de Nederlandse overheid, in casu het
Produktschap voor het Melkbedrijf. Wat betreft melk was de overheid karig als het
om het binnenland ging, maar als het om het buitenland ging was zij, net als alle
Europese landen trouwens, zeer gul: om aan deviezen te komen keerde zij voor elke
exportliter 5,4 cent subsidie uit. Op de jaarlijkse afzet van ruim vijftig miljoen liter
van Melkexport liep dat op tot een bedrag van bijna drie miljoen gulden, ofte wel
een kleine zeventig procent van de behaalde winsten.19
Het succes van Dordrecht probeerde men te herhalen met andere exportactivi-
teiten. Voor gecondenseerde melk had men sinds het begin van de jaren vijftig een
deelneming van 60.000 gulden in de NV J. van Dorp te Gouda, maar dat werd niks
en in juli 1955 maakte men er een eind aan. Voor melkpoeder richtte men in maart
1953 samen met D. Steneker een apart bedrijf op, de NV Hermetica in Groningen.
Hermetica zou zich later vanuit de Lairessetraat in Amsterdam bekeren tot de ver
koop van chocoladeprodukten en werd in 1974 geïntegreerd met het produktiebe-
drijf aan de Oostzijde, wat verder weinig toelichting behoeft.20 Sensationeler leek
een andere mogelijkheid: export van produktie in plaats van produkten.
Op een gegeven moment kreeg Talsma van zijn Amerikaanse klanten te
horen dat de melkvoorziening bij hun collega’s van de luchtmacht in Marokko zeer
gebrekkig was. Marokko kon onmogelijk vanuit Nederland bevoorraad worden,
maar was het een idee om er zelf een fabriekje te beginnen? Talsma reisde in het
voorjaar van 1953 naar Casablanca om de situatie in ogenschouw te nemen en wist
na zijn terugkeer Gerrit Heijn te begeesteren. De commissarissen van Albert Heijn
waren niet tegen het idee gekant, maar achtten het politieke klimaat in Marokko,
dat toen nog een Frans protectoraat was en een duidelijk streven naar onafhanke
lijkheid vertoonde, van dien aard dat het beter zou zijn met anderen in zee te
gaan.21 Vanaf dit moment begon een internationale pendel om medefinanciers te
zoeken en een fabriek in Casablanca op te zetten. Dat men zich inderdaad in een
nieuw en ongewis avontuur stortte, getuigde directiesecretaris Pieter Bomli, die na
een bezoek in Marokko thuiskwam met verhalen over Arabieren en Berbers, die
om een mensenleven niet maalden en nog zo gewend waren in tenten te leven dat
zij in een woonhuis binnen de kortste keren alle deurknoppen en ramen hadden