STEROVITA Dat industrie en niet detailhandel voor Gerrit al het uitgangspunt kon zijn, toonde Sterovita. Met fabrieken in Den Haag, Delft, IJsselmonde, Dordrecht, Breukelen en Amsterdam, waar opgeteld ruim duizend mensen werkten, behoorde Sterovita tot de grootste melkbedrijven in het land, maar het had geen enkele binding met de winkels van Albert Heijn. Niettemin verkeerde Sterovita voortdurend op gespan nen voet met zijn afnemers, de melkslijters, die zoals te doen gebruikelijk met een karretje langs de deuren trokken. De perikelen waren begonnen in januari 1948, toen de Vami tot de combinatie was toegetreden. Naar aanleiding hiervan was onder de Amsterdamse melkslijters het gerucht verspreid dat ‘het niet lang meer zou duren, of zij zouden allemaal in een uniform lopen met de letters AH op de pet’. Directeur Reinier Talsma had daarop tijdens een bijeenkomst met de melkslij ters beloofd dat Sterovita nimmer het pad van de detailhandel zou inslaan; hij liet Sinds Gerrit Heijn de dagelijkse leiding van het kruideniersbedrijf uit handen had gegeven, leek hij zich geleidelijk te ontwikkelen van een detaillist tot een indus trieel. Tijdens discussies over gerezen geschillen tussen de fabrieken en de winkels koos hij vaker de kant van de fabrieken en hij sprak op een keer zelfs als zijn mening uit dat de fabrieken steeds in vol bedrijf dienden te zijn en dat de winkels het resultaat daarvan maar moesten zien af te zetten.11 Wat dit betreft leek Gerrit te zijn bevangen door het naoorlogse ideaal van ‘Nederland industrialiseert’, al is het niet uitgesloten dat hem ook de statuswinst lokte die met produktie te verkrijgen was. Van Paul de Gruyter is althans bekend dat hij altijd gebeten reageerde wan neer hij werd aangesproken als kruidenier: ‘Ja, maar wij hebben ook industrie!’12 tieprogramma, waarin stilstand onvermijdelijk werd. Stilstand was er bovendien vanwege het beleid om meer artikelen van derden te gaan verkopen: zelfs de omzet in Albert Heijn-koffie, waaromheen toch de nodige acties werden gevoerd, ging enigszins achteruit toen de koffie van Douwe Egberts op de schappen verscheen. Aan de andere kant echter werd het de winkels geweigerd om elders goedkopere produkten in te slaan als daartoe gelegenheid bestond, omdat de onderbezetting die daaruit voor de fabrieken voortvloeide veel kostbaarder zou zijn. En verder kre gen de winkels regelmatig te horen dat zij in hun bestellingen rekening moesten houden met de voorraden en de produktiecycli aan de Oostzijde, vanwege een optimaal gebruik van de machines. Kortom, de band tussen de produktiebedrijven en de winkels begon te knellen. Dat gold zelfs op terreinen waar feitelijk geen band bestond... DE INDUSTRIËLE VERLEIDING 165

Arm en rijk kunnen bij mij hun inkopen doen | 1996 | | pagina 170