1 --- om beter het produktieproces in eigen hand houden. Op die manier beschikte men bovendien over kennis die bij de onderhandelingen met merkfabrikanten nuttig kon zijn. Voor andere artikelen speelde weer het kostenvoordeel. Zeker in deze tijd was het voor een bedrijf als Albert Heijn nog mogelijk om goedkoper te werken dan de meeste andere fabrikanten. De belangrijkste besparing zat in het gerede produkt: terwijl merkfabrikanten enorme bedragen in hun marketing moesten ste ken, werden de produkten van de Oostzijde gewoon tegen kostprijs door de win kels afgenomen. Toch leverde de binding tussen de produktie en de winkels ook bezwaren op. Men had twee totaal verschillende bedrijfstypen in huis. Een produktiebedrijf is geneigd tot standaardisering, planning en specialisatie, een winkelbedrijf tot ver scheidenheid, improvisatie en een breed assortiment.10 Dit verschil werd een tegen stelling naarmate de investeringen aan de Oostzijde groter werden en de winkels meer en meer een eigen koers wilden volgen. Albert de stichter had ooit bepaald dat de fabrieken er voor de filialen waren, wat concreet betekende dat de machines slechts draaiden zolang de filialen daar behoefte aan hadden; maar de praktijk was inmiddels beduidend ingewikkelder. De winkels drongen voortdurend aan op nieuwe produkten, want de moderne consument wilde afwisseling, zo was vastge steld. Dit vergde van de fabrieken een uiterst flexibel maar on-economisch produk- 164 Een verborgen financieringsbron: via Melkexport Sterovita (1948-1987) verkreeg Albert Heijn extra gelden om supermarkten te kunnen bouwen. NM095' •t

Arm en rijk kunnen bij mij hun inkopen doen | 1996 | | pagina 169