163 Omdat daarnaast alle fabrieken ingenieuze verpakkingsmachines kregen moest de produktieruimte worden uitgebreid. De in 1951 aangekochte Mico-rijstfa- briek, die één verdieping telde, werd afgebroken om plaats te bieden aan vier ver diepingen van glas, tegelvloeren en suikerzoet getinte muren, volgens de jongste inzichten op het gebied van de industriële architectuur. Met dit pand, in september 1956 geopend, kwam het totaal aantal vierkante meters aan de Oostzijde op onge veer veertigduizend. Toch was ook dit te weinig. In het pand werd de ontbijtkoek- bakkerij ondergebracht, maar omdat er steeds meer produkten kwamen - men zat inmiddels op een totaal van achthonderd - werden er in het eerste kwartaal van 1963 twee verdiepingen opgezet. Op een van die verdiepingen werden de smaakpa- nels van huisvrouwen ondergebracht, die sinds i960 een vast onderdeel in het keu zeproces van het winkelassortiment vormden. Een voorlopig laatste investering aan de Oostzijde betrof de chocoladefa briek. Deze werd medio 1968 met meer dan vierduizend vierkante meter verruimd om een dubbel zo grote produktiecapaciteit te verkrijgen. Dit gebouw van zes ver diepingen was voor alles de uitdrukking van het succes dat men met de verkoop van Delicata-repen had behaald: niet minder dan twintig verschillende smaken, hoewel de meeste Nederlandse fabrikanten nog gefixeerd waren op ‘puur’, want dat was zogenaamd echte chocolade - een houding die hen uiteindelijk noodlottig zou worden.9 Alle investeringen in de Oostzijde leidden wel tot de vraag wat men nu eigenlijk met de produktiebedrijven wilde. Albert de stichter had ooit als argument voor de eigen fabricage gegeven dat hij niet van derden afhankelijk wenste te zijn wat betreft hoeveelheden en kwaliteiten die hij verkocht. Dit argument had inmiddels zijn geldingskracht verloren. Er bestond op nagenoeg elk terrein overcapaciteit, zodat de fabrikanten maar al te graag grote bestellingen ontvingen, ook Honig, Luycks en de Betuwe, die vlak na de oorlog nog meenden voor het vrijwillig filiaal bedrijf te moeten kiezen maar zich inmiddels weer ootmoedig als leverancier had den aangediend. En wat de kwaliteit betreft, het verhaal wil dat Albert Heijn eind jaren veertig, begin jaren vijftig de beste chocolade van Nederland maakte, maar het was toch beslist niet zo dat men te klagen had over wat Verkade en Droste pres teerden. Er moesten dus subtielere redenen bestaan om de produktiebedrijven te rechtvaardigen. De vrijheid die men ermee kreeg was wellicht het voornaamste. Grote merkfabrikanten waren niet bereid voor Albert Heijn een huismerk te ver vaardigen en bepaalden zelf hun koers wat betreft prijzen, reclame en primeurs. Voor sleutelartikelen als koffie - ‘een koffieklant is een volle klant’ - kon men daar- DE INDUSTRIËLE VERLEIDING

Arm en rijk kunnen bij mij hun inkopen doen | 1996 | | pagina 168