DE SUPERMARKT EN DE BRANCHEVERVAGING
geen wonder,
gewend waren bij het eten alcohol te drinken en wijn daarbuiten gauw te zuur
werd. De meeste mensen wisten trouwens niet welke wijn bij welk gerecht hoorde
en prefereerden daarom rosé, dat op ieder moment van de dag kon worden
geschonken en een hit werd op verjaardagsfeestjes voor familie en buren. Vanwege
dit beleid zag Albert Heijn zijn wijnomzet tussen 1955 en 1959 maar liefst verzes-
tienvoudigen, waarmee het bedrijf direct dé wijnimporteur van het land werd.
Toch was in dezelfde tijd het gemiddelde wijngebruik in Nederland pas gestegen
van 0,5 naar 1,9 liter, terwijl dat gebruik in Frankrijk 135 liter bedroeg!45 Er lagen
dus nog enorme mogelijkheden in het verschiet.
Al deze activiteiten, hoewel nieuw, betroffen uiteindelijk het traditionele kruide-
nierspakket. In maart 1952, direct na de opening van de Schiedamse zelfbediening,
had Gerrit Heijn de wens uitgesproken ook vers vlees, verse groenten en andere
artikelen van buiten de branche te verkopen, zoals in Amerika gewoon was. Deze
wens leefde bij meer detaillisten en afgezien van enkele ter ziele gegane vooroorlog
se experimenten zou het ook spoedig tot een initiatief op dit vlak komen. In mei
1953 bundelden een kruidenier, een groenteboer, een tabakshandelaar, een melk
boer en een snackbarhouder uit de Amsterdamse Kinkerstraat zich in de CV
Supermarkt Suco, die een jaar later wegens mismanagement in handen zou raken
van Dirk van den Broek.46
Dat een groep particulieren als fakkeldragers fungeerde was
want op grond van de Vestigingswet 1937 diende een supermarkt voor elke branche
die erin vertegenwoordigd was over een gediplomeerde kracht te beschikken. Voor
een individueel winkelbedrijf, groot of klein, was dit lastig te verwezenlijken, maar
de nieuwe Vestigingswet Bedrijven van 1954 beloofde een verbetering.47
Deze wet maakte een herziening noodzakelijk van alle bestaande vesti-
gingsbesluiten en in een advies dat de ser in december 1956 hierover aan de staats
secretaris van Economische Zaken verstrekte, deed het begrip ‘algemeen levens-
middelenbedrijf zijn intrede, waarvoor slechts een alomvattend vestigingsdiploma
zou zijn vereist. En zo’n soort bedrijf werd de inzet van de discussies die volgden.
Een bezwaar was wel dat er inmiddels zoveel belangenorganisaties, produktgroepen
en bedrijfschappen bestonden, die allemaal hun zegje mochten doen, dat die dis
cussies zich nog jaren zouden voortslepen, en zo lang wilde men bij Albert Heijn
niet wachten.
152
-4 I