er omheen bestond. Deze etiquette diende anderzijds om de gebruikers van wijn - doorgaans francofiele notabelen - van de niet-gebruikers te onderscheiden, een klassiek merchandisingdilemma. Aan het begin van de jaren vijftig had men bij Albert Heijn al eens over wogen om de wijnen eruit te gooien, maar in plaats daarvan besloot men het assor timent juist op krikken met enkele cru bourgeoises. De timing leek goed. Onder invloed van het opkomend massa-toerisme en de televisie begon wijn geleidelijk populairder te worden. Albert Heijn was het enige grootwinkelbedrijf met een aar dig wijnaanbod en moest dus wel op rozen zitten. De praktijk leerde anders. Men had nogal last van het beruchte zoete ‘kruidenierswijntje’ dat de meeste collega- bedrijven verkochten en kon potentiële kopers er moeilijk van overtuigen dat men ook betere kwaliteiten voerde, om de eenvoudige reden dat die kopers, mannen in hoofdzaak, nog nauwelijks in winkels verschenen. Het zou trouwens allerminst zeker zijn geweest of die mannen inderdaad met een bezoek aan de winkel over tuigd hadden kunnen worden, want vergeleken met een echte slijter bezat Albert Heijn natuurlijk heel weinig wijnen en bovendien waren de flessen staand opge steld, terwijl de ware kenner ze neerlegde. Hoe moest men die potentiële kopers bereiken? Lederman had in zijn Merchandising Book gewezen op de ‘gourmet clubs’ waarmee sommige ketens in de Verenigde Staten de klant vertrouwd maakten met uitheemse gerechten. Legerstee vond dat iets dergelijks ook voor wijnen ingesteld kon worden en hij gaf daartoe een opdracht aan Gerard Hermanides, die zowel de koffie als de wijn onder zich had. Een club betekende exclusiviteit, en daarom leek het gewenst meer dan alleen de wijnsoorten die men in de winkel had aan te bieden. Dit kwam ook terug in de naam die de club kreeg: ‘Genootschap voor de Vrienden van de Goede Wijn’. In 1958 werden per brief vijfhonderd mensen uit de ‘wijndrinkende klasse’ benaderd met de mededeling dat zij bij het Genootschap de betere wijnen konden bestellen tegen een prijs die dertig tot veertig procent lager was dan elders. Wel dienden zij hun eventuele bestellingen zelf in de winkels op te halen, wat voor Albert Heijn het voordeel had dat zij dan met het meer alledaagse assortiment konden kennismaken - de echte handel per slot van rekening. Veel klanten voelden dit precies aan, want nadat er inschrijfformulieren in de winkels waren neergelegd, groeide het Genootschap met enkele duizenden ‘Vrienden’ per jaar, tot ruim veertigduizend in het midden van de jaren tachtig (waarna een sanering dat aantal op vijfentwintig duizend bepaalde). Aldus was om te beginnen het bestand van fijnproevers aan zienlijk uitgebreid, wat ongetwijfeld zijn uitstraling op de grote massa had.42 De tweede slag vond plaats rond sherry, heel opmerkelijk. Sherry was een drankje dat gelijkstond aan Engelse zottigheid en snobisme, iets voor recepties en 150 I

Arm en rijk kunnen bij mij hun inkopen doen | 1996 | | pagina 155