144 Met behulp van ‘moderne publiciteitsmiddelen’, zoals een krant ietwat onwennig opmerkte (bedoeld werden: een brochure, een persconferentie en AllerHande voor de lopende berichtgeving) werd bekendgemaakt dat Albert Heijn vanaf 3 februari 1955 het winkelend publiek in de gelegenheid stelde klanten- en spaarobligaties te nemen, voorlopig tegen een maximaal bedrag van 2,5 miljoen gulden. De pers reageerde massaal, waarbij de naam Albert Heijn dit keer niet werd ontweken. Integendeel, het bedrijf kreeg volop lof toegezwaaid. Er werd in sommige com mentaren verwezen naar de participating bonds zoals die in Amerika bestonden en een enkeling noemde nationale precedenten van winstdelende obligaties uit 1896, maar men was algemeen van oordeel dat Albert Heijn met zijn ‘kabouter-effecten’ kapitaalvorming binnen het bereik van het grote publiek had gebracht, zoals het bedrijf dat eerder had gedaan met veel luxe artikelen. Eenzelfde oordeel werd uit gesproken in Der Handelskurier en The Financial Times, waaruit bleek dat Albert Heijn ook in Europees opzicht nieuwe paden bewandelde. Alleen op de presentatie wilden sommige journalisten afdingen. Daarin werd beweerd dat in ‘onze moderne economie’ de gedachte veld won dat niet lan ger het bedrijf de enige eigenaar was van het bedrijf maar ook de klanten (‘kolder’, een dubbeltje kopen. Had hij aldus 49 gulden aan zegels in een boekje vergaard dan voegde Albert Heijn er bij wijze van rente een gulden aan toe. Desgewenst kon de klant dit bedrag tegen inlevering van zijn zegelboekje verzilveren. In het andere geval kreeg hij een obligatie ad vijftig gulden, die een vaste rente deed van vier procent, plus een winstaandeel kende van een half procent voor elk procent boven de vijf procent dividend die aan aandeelhouders werd uitgekeerd. Bij een dividend van bijvoorbeeld elf procent zou het winstaandeel dus drie procent (zes maal een half procent) bedragen, zodat men opgeteld een uitkering van zeven procent ont ving, wat tweemaal zo veel was als de rente bij een spaarbank. Dit uitgewerkte voorstel werd voorgelegd aan de effectenmakelaar en journalist Justus Meijer. Meijer wilde het publiek naast het directe sparen en de winstdelende klantenobligaties nog een alternatief bieden: spaarobligaties. Dergelijke obligaties, die geen jaarlijkse uitkering hebben maar via rente op rente geleidelijk in waarde vermeerderen, hadden voor Albert Heijn het voordeel dat het geld langer in kas bleef; en voor de klant dat ze een belegging op termijn vormden, een appeltje voor de dorst. Aldus werd besloten: de spaarobligaties ad vijftig gulden zouden na tien jaar negentig gulden waard zijn en na twintig jaar 160 gulden, ofte wel ruim driemaal zoveel als de inleg. Na deze toevoeging kon Justus Meijer zich alleszins verenigen met de opzet, al vreesde hij wel dat de actie in haar eigen succes zou smoren.32 t»

Arm en rijk kunnen bij mij hun inkopen doen | 1996 | | pagina 149