kredietverleningen via de Nederlandse Midden- dien de overheid een reeks van standsbank ging garanderen.2 Daarnaast hadden de kruideniers eindelijk hun huiver voor samenwer king overwonnen. Vrijwillige filiaalbedrijven als de Spar, Vivo, Végé en Centra zagen in de jaren vijftig hun gezamenlijk ledental stijgen van 5400 tot 7900. Ook minder verregaande associaties als tip, Grosco en de stichting Kroon floreerden: hoewel de meeste pas in de jaren veertig gevormd waren telden zij inmiddels 7600 leden. Verder waren er de aloude inkoopverenigingen als het Enkabé en het Sperwerverbond (samen 2600 winkels) én de coöperaties, welke laatste qua om vang weliswaar terugliepen (van 1100 naar 1000 winkels) maar vanwege hun motto ‘Niet voor het gewin, maar voor het gezin’ de rest van de kruidenierswereld danig bleven irriteren. Het grootfiliaalbedrijf ten slotte zat met 1300 filialen nog steeds op het niveau van de jaren dertig. Al met al betekende dit dat 85 procent van alle krui denierswinkels op een of andere manier was georganiseerd.3 De branche werd door dit alles volwassener, wat ook bleek uit een drukker onder ling verkeer. De drie afzonderlijke kruideniersbonden waren na de oorlog weer opgestaan, maar in de diverse horizontale overlegorganen behielden de verschillen de bedrijfsvormen met elkaar contact. Dit resulteerde in voordien ongekende samenwerkingsverbanden. Zo werd in 1953 de ‘Stichting tot Bevordering van de Vakopleiding in het Kruideniersbedrijf opgericht, waarin de drie bonden zitting hadden naast het grootwinkelbedrijf en de coöperatie. In hetzelfde jaar zag de ‘Vereniging van Zelfbedieningsbedrijven’ het licht, met daarin een aantal zelfstan dige kruideniers, de coöperatie plus enkele grootwinkelbedrijven. En nagenoeg de hele branche werd in i960 gebundeld in het ‘Centraal Bureau Levensmiddelen handel’, dat de belangenbehartiging in politiek Den Haag tot taak nam en het over legorgaan met fabrikanten en leveranciers zou worden. Vanzelfsprekend bracht dit alles ook de grootwinkelbedrijven nader tot elkaar. Albert Heijn en Simon de Wit spraken onderling af niet onder het personeel van de ander te ronselen en een enkele keer kwamen zij al tot een akkoord over wie zich waar zou vestigen. Door de prijsstabilisatie-politiek van de overheid werden de grootwinkelbedrijven bovendien verleid om vooraf te bespreken welke prijsver hogingen zij ter goedkeuring zouden voorleggen. Albert Heijn werd althans voort durend bestookt met mededelingen als: ‘De Edah wil de conventie van olie houdende produkten verlaten’, ‘Zijlstra zou graag zien dat we de prijs van de Edammer optrekken’, en - sommigen moesten klaarblijkelijk nog wennen aan de nieuwe omgangsvormen - ‘De Gruyter laat via Simon de Wit vragen of wij de havermoutprijs willen verhogen.’ De Gruyter richtte zich namelijk zelden recht- DE MARKT IN HUIS 131 1

Arm en rijk kunnen bij mij hun inkopen doen | 1996 | | pagina 136