I I IB gebruikelijk dat alleen vrouwen in winkels verschenen dat men bij Albert Heijn consequent over de klant als een ‘zij’ sprak en het op zichzelf mannelijke woord ook als zodanig vervoegde (de klant en ‘haar’ wensen). Sinds de dienstmeisjes exclusiever werden, kwamen echter ook meer mannen naar de winkel toe, die zich weinig op hun gemak voelden tussen al die buurtpraatjes. Zelfbediening was voor hen minder bedreigend. Hoewel het voorstel van de Heijnen in eerste instantie van tafel verdween, bleef men, zeker na Legerstees uiteenzetting, nauwgezet de ontwikkelingen op dit vlak volgen. Gerrit Heijn stelde op een gegeven moment voor een zelfbediening in het pand van ‘Formosa’ in Den Haag op te zetten, maar ook dat werd door De Vries en de meest betrokken onderdirecteuren, Ligtenstein en Ter Wee, ontraden. Nog in juni 1949 werd ‘definitief beslist van het systeem af te zien. Niettemin wei felde men voortdurend, want in mei van het jaar daarop ging men ertoe over om in het filiaal Venlo ten behoeve van de Butter- und Kaffeefahrten van Duitse grensgan- gers een zogenaamde eilanden-indeling te maken, wat betekende: semi-zelfbedie- ning; zoals gezegd een doodlopende weg.14 Toen, in juli 1950, heette het plotseling dat het ‘gezien de ervaringen der concurrenten’ toch wenselijk was dat Albert Heijn een winkel met zelfbediening zou beginnen. Legerstee werd belast met de uitvoering van dit project en hij kreeg daarbij steun van een bijzondere nieuweling: Albert Heijn junior, de oudste zoon van Jan, dus een vertegenwoordiger van de derde generatie Heijn.15 Albert junior, in de wande ling ‘Ab’, was niet alleen vanwege zijn familienaam bijzonder. Geboren op 25 janu ari 1927 was hij al in zijn vroegste jeugd met zijn afkomst geconfronteerd. Zo werd hij voor de grap ‘Boffie’ genoemd en toen hij eens met een klas van het Zaanlandsch Lyceum waar hij op zat een excursie naar Verkade wilde maken, werd er door Verkade speciaal opgebeld om te zeggen dat alle leerlingen welkom waren behalve Ab Heijn. Toch had Ab aanvankelijk geenszins het plan om in de zaak te gaan; hij wilde naar zee. Een kinderverlamming op 17-jarige leeftijd, die hem zes maanden aan het bed kluisterde, dwong hem zijn koers te verleggen. Hij maakte zijn hbs-b in de voorgeschreven tijd af en ging als eerste van de familie studeren: economie aan de Gemeentelijke Universiteit van Amsterdam. De studie beviel hem niet - te theoretisch en te langdradig - en hij zwaaide om naar het pas opgerichte Nederlands Opleidings Instituut voor het Buitenland in Nijenrode, waar veel men sen uit de zakenwereld hun savoir faire zouden opdoen. Na deze tweejarige opleiding kwam hij in de herfst van 1949 als stagiaire achter de toonbank te staan in een filiaal aan de Amsterdamse P.C. Hooftstraat, waar hij het handwerk leerde. Hij werkte vervolgens bij twee dochterondernemin- 124

Arm en rijk kunnen bij mij hun inkopen doen | 1996 | | pagina 129