Maar wat die uitbouw aangaat, lag de situatie zoals gezegd ingewikkelder dan in de
jaren dertig. Omdat de grootwinkelbedrijven in de verdediging waren gedrukt,
werd hun onderlinge concurrentie heviger. Zo begon Simon de Wit eind 1947 met
een prijzenslag, op een moment dat Albert Heijn en de andere ketens nog niet over
prijsverlagingen dachten.48 De coöperaties, hier voor het gemak tot het grootwin
kelbedrijf gerekend, zetten in hetzelfde jaar een stap in de richting van een landelij
ke organisatie, via de Centrale der Nederlandse Verbruikerscoöperaties, waarvan
de afwezigheid steeds als een gemis was gevoeld. En verder was er de oude rivaal P.
de Gruyter Zn die voortdurend sterker werd. Ver voor de oorlog had het Bossche
bedrijf in Duitsland de keten Otto Reichelt overgenomen; in 1941 waren de winkels
van Zijlstra, waarmee al langer banden bestonden, formeel ingelijfd, en in 1950
gebeurde hetzelfde met de Limburgse keten Pieters Teeuwen. Een jaar daarvoor,
toen snoepgoed uit de distributie kwam, was De Gruyter gekomen met het
beroemde Snoepje van de Week, (bij vier gulden aan boodschappen een zakje
snoep mét speelgoed voor tien cent). Een steen des aanstoots was bovendien dat de
winkels van De Gruyter fraaier dan de winkels van Albert Heijn bléven: ze waren
lichter en qua materiaal duurder, en de verkoopsters droegen er al witte jassen,
tegen die van Albert Heijn gewone schorten.49
Een manier om De Gruyter te lijf te gaan was assortimentsuitbreiding,
waarin deze zichzelf immers beperkte door slechts eigen fabrikaten te verkopen.
Het aantal artikelen bij Albert Heijn steeg in de jaren na de oorlog met enkele hon
derden, waarbij vooral de Amerikaanse invloed zich deed gelden: cornflakes, oplos-
koffie en andere instantprodukten die door soldaten te velde waren uitgetest. Ook
verscheen in 1948 een onder licentie van Coca-Cola gebrouwen AH-Cola op de
planken, al verwachtte men daar niet veel van: ‘een zoomer-artikel’.50 Wel had men
vertrouwen in de produktie van zoutjes, gebrande pinda’s en ‘kauwgummi’, waar
mee men aan de in de oorlog ontstane en door Amerikanen verder uitgedragen
knabbelgewoonte tegemoet kwam. Ter begeleiding van de consumptie van zoutjes
en gebrande pinda’s begon men ook een eigen advocaat en likeur te fabriceren.
Voor de rest miste de Vestigingswet haar uitwerking niet. Slechts in enke
le gevallen werd het aan kruideniers toegestaan artikelen die niet uitdrukkelijk tot
de branche behoorden alsnog te voeren. Dat gebeurde bijvoorbeeld in mei 1949
met betrekking tot consumptie-ijs, waarvoor niet minder dan een arrest van de
Hoge Raad nodig was.51 Sindsdien bood Albert Heijn ook Vami-ijs aan, zij het op
bescheiden schaal vanwege ruimtegebrek in de diepvrieskasten. Anderzijds moest
Sterovita-melk consequent buiten de winkels blijven, wat bijzonder irriteerde.
Buiten de assortimentsuitbreiding bestond er echter voortdurend twijfel
over de koers die men moest varen. Men vroeg zich af of de reclametechniek van
110