zich aanvankelijk liet aanzien’, werd de samenwerking met hem al na een jaar ver
broken; de Heijnen gingen alleen door met Vita en Nieuw Plancius.38 De Duitse
bezetter zorgde voor nieuwe ontwikkelingen. Binnen de melkwereld werd sinds
jaar en dag gediscussieerd over het juiste vetgehalte en de beste verwerkingsmetho
de van melk. Het Melk-Standaardisatie-besluit van 1940 maakte aan die discussie
een eind door een uniform vetgehalte (2,5 procent) èn pasteurisatie voor te schrij
ven. Dit had verregaande gevolgen. In korte tijd moesten alle fabrieken aan bepaal
de inrichtingseisen beantwoorden, waartoe de kleinere onder hen de gelden noch
de technische kennis bezaten. De fabrieken die wel in staat waren die omschakeling
te maken, konden echter meteen als marktpartij belangrijker worden.
Om over deze situatie te praten diende zich bij de Heijnen Reinier Talsma
aan, directeur van de Rotterdamse coöperatie De Vooruitgang. Talsma kreeg vanaf
1 maart 1941 de leiding over de twee melkfabriekjes van de Heijnen en nog in het
zelfde jaar werden voor enkele tienduizenden guldens vijf andere bedrijfjes inge-
lijfd: in IJsselmonde, Dordrecht, Den Haag, Wilnis en aan de Amsterdamse
Bilderdijkkade. Bij alle verschillen was er één overeenkomst tussen deze bedrijfjes,
namelijk ‘dat de inrichting abominabel was en de administratie onbegrijpelijk’.39
Voordat men zelfs iets kon ondernemen moesten Den Haag en Wilnis op last van
106
Van 1948 tot 1962 hoorde Vami bij het concern. Voor Albert Heijn werd ijs te langzaam gegeten,
zoals de foto al toont. Unilever zou wel het geduld ervoor hebben.