STEROVITA EN VAM I
Het kan niet worden gezegd dat Gerrit Heijn hiervan onder de indruk raakte; inte
gendeel. Hij liet intimi na de oorlog herhaaldelijk weten: ‘We gaan met z’n allen
een reuze schuif maken’.37
Daarnaast waren veel zelfstandige kruideniers meer aandacht gaan beste
den aan hun bedrijfsorganisatie, waarvoor het verplichte vakdiploma de geesten
rijp had gemaakt. Met name het vrijwillig filiaalbedrijf zat in de lift en wist het aan
tal aangesloten winkeliers uit te breiden van 2800 tot 5400. Het aantal filialen van
grootwinkelbedrijven bleef daarentegen al een decennium steken op iets meer dan
1300.36 Het vrijwillig filiaalbedrijf legde hierdoor een ongekend zelfbewustzijn aan
de dag en presenteerde zich bij fabrikanten als de marktpartij bij uitstek. In 1948
leidde precies dit ertoe dat Unilever zijn meer dan tweehonderd Unie- en
Albinozaken opdoekte, wat door de kleine kruideniers algemeen als een grote over
winning werd beschouwd. In dezelfde tijd kreeg Gerrit Heijn bezoek van enkele
heren van Luycks, De Betuwe en Honig, die kwamen beweren dat het grootwinkel
bedrijf op zijn laatste benen liep en dat de toekomst aan de Spar en soortgelijke
bedrijven was. De Spar, nota bene bij de oprichting geboycot door sommige fabri
kanten, had tegen de heren gezegd dat zij moesten kiezen tussen hem en de groot
winkelbedrijven, en daarom wilden zij nu niet langer aan Albert Heijn leveren...
Maar op welk terrein viel er een reuze schuif te maken? Dat gold in het bijzonder
één, tot dusver ongemelde, activiteit, waarmee men in feite al voor de oorlog een
begin had gemaakt: de produktie van melk...
Sinds de invoering van de Vestigingswet was het een kruidenier verboden
consumptiemelk te slijten, maar de gebroeders Heijn wilden zich althans in de
fabricage van levensmiddelen geen beperkingen laten opleggen. Zij gebruikten
daartoe een contact dat zwager Hille met een zekere W.Th. den Hollander had.
Deze Den Hollander had in 1938 in Rotterdam de NV Zuivelfabriek Vita opgericht,
een bedrijfje waar melk werd gesteriliseerd en in flessen gedaan - de ideale verpak
king voor winkelverkoop, alhoewel de meeste melk toen nog in kannetjes langs de
huizen werd uitgezet. Daarnaast bezat Den Hollander vier melkbedrijfjes in Leiden
en Den Haag, reden waarom hij de ‘roombaron’ werd genoemd.
De Heijnen besloten financieel mee te doen met Den Hollander. In 1939
werd voor gezamenlijke rekening het vervallen Amsterdamse melkfabriekje Nieuw
Plancius overgenomen, waarvoor direct een nieuwe behuizing aan de Karperweg
werd gebouwd. Omdat ‘de roombaron niet zo’n fraaie zakenman bleek te zijn als
AFBRAAK EN WEDEROPBOUW
105